Vijf antiekzaken in Bemmel; dat was buitensporig
Antiek is geen bal meer waard, de handel zit in het slop. Grote onzin, vindt antiekhandelaar Arnold Wegh. Er hebben zeker verschuivingen plaats. Maar tegenover de Friese staartklok waar nog weinig vraag naar is, staat het Aziatisch porselein dat niet is aan te slepen.
Antiekgroothandel Strydhagen ligt ietwat weggestopt in het plaatsje Ressen, dat officieel niet meer bestaat en nu onder Nijmegen valt. Achter een flink pand waar toegepaste kunst en design wordt verkocht ligt een fabriekshal. Daarbinnen strekt zich 11.000 vierkante meter antiek voor je uit. Het gaat hier niet om een klok, maar om honderden klokken, niet om een kabinet, maar rijen kabinetten, niet om een kroonluchter, maar om een hele batterij kristallen lampen. Alles in veelvoud, tegelijk blijven het unica.
De buitenrand van de enorme vierkante ruimte bestaat uit stijlkamers waarin antiek uit bepaalde perioden bijeen is gebracht. Rondom is een vide gebouwd waarop lange rijen stoelen staan uitgestald, tafels, klokken, marmeren schouwen en olielampen. De verdieping biedt uitzicht op de middenruimte waar vooral de antieke draaimolen en een vliegtuig –kennelijk afgedankt door Aviodrome– blikvangers zijn, evenals de handgestoken preekstoel en de antieke draagstoel. En nergens bordjes ”Afblijven” of ”Verboden toegang”.
Het zijn vooral de antiekhandelaren die hier komen, kijken en kopen; soms met containers tegelijk. De meeste stukken verdwijnen vervolgens naar het buitenland.
Ongoing business
Arnold Wegh (47) noemt zich geen antiquair, maar antiekhandelaar. „De antiquair is de man die zoekt naar een koper voor zijn speciale, zeldzame stuk antiek. En heeft hij een koper, dan is zijn dag of week goed. Bij ons is het ongoing business; omloopsnelheid en omvang zijn belangrijk, voor ons is antiek vooral partijgoed. Wegh houdt zich vooral bezig met inkoop, bezoekt zo’n 200 veilingen per jaar, stapt op inboedels in de aanbieding af en sleept vrachtauto’s vol antiek naar Ressen. En wat geen antiek is, komt in een hoek van het pand, op het ”Waterlooplein”, terecht. Zijn broer Thomas neemt de verkoop voor z’n rekening. Hun echtgenotes beheren de administratie en een viertal vaste krachten zorgt voor restauratie en logistiek.
’t Begon volgens Arnold Wegh allemaal bij toeval. „Mijn vader was eigenlijk binnenschipper, die met zijn sleepboot vooral op het Ruhrgebied voer en in het weekend thuis was. Moeder hield van oude dingetjes; een vijzeltje, een oude koffiemolen en een koperen tabakspot. Het was allemaal erg in trek in die jaren zeventig. Zette je dergelijke spulletjes in je vensterbank, dan liep je kans dat er iemand aanbelde en vroeg of het te koop was. Nee, zei moeder, dat is niet te koop. Ja, zei vader, natuurlijk is dat te koop. En ik heb er ook nog wel een paar in de schuur.
Zo rolden ze vanzelf in de handel. De antiekmarkt bloeide als nooit tevoren en vanuit een doorzonhuisje met een schuurtje ernaast groeide vaders bedrijfje –Het Schippertje– mee. Maar, zo was zijn overtuiging, die gekte kon nooit lang duren. Hij hield de eerste tijd zijn boot dus maar aan.”
Niet aan te slepen
Maar de gekte zou twintig jaar duren. „Je reed naar Frankrijk met een vrachtwagen en je haalde 200 comtoiseklokken op, je laadde ze uit en binnen een week waren ze weg. Met wagen en aanhangwagen ging je naar Engeland. In vier dagen kocht je de wagen vol en terug in Nederland was het allemaal binnen een week weg.”
Vader en moeder Wegh hadden meer ruimte nodig en kochten een boerderij met grote schuur in Bemmel: de hoeve Strydhagen. En Strydhagen bv groeide verder, loods na loods moest worden afgehuurd om de handel te bergen. Overal kwam het antiek vandaan: het Oostblok, Frankrijk, Engeland en Duitsland, en alles werd doorverkocht aan Nederlandse handelaren.
Als Thomas en Arnold in het midden van de jaren tachtig in de zaak komen, gaat het met de handel al wat moeizamer. De omzet wordt in stand gehouden met reproductiewerk: kopiemeubelen uit Engeland, reprokoperwerk uit Italië, Tiffanyachtige lampjes uit Taiwan, glaswerk uit Tsjechië. „Dat gesjouw met reproducties verdiende goed, maar had bepaald niet mijn liefde. We hebben op een gegeven moment al dat spul verkocht en antiek weer centraal gesteld. We kochten in op veilingen, namen complete inboedels over en richtten ons op export. In Duitsland was nog vraag naar antiek, Amerika bleek in de jaren negentig een groeimarkt.”
Chinese smaak
Sinds een jaar of zes zijn nieuwe afzetmarkten in opkomst – China, Thailand, Iran (voor de boycot), Rusland, het hele voormalige Oostblok, Australië en Zuid-Afrika. „Maar de beste markt op dit moment zit in Azië. Daar komt een middenstandsklasse op die geld verdient. Het is daar mode om Europese auto’s te kopen en Europese parfum en koffers van Louis Vuitton. En dus ook Europees antiek.
Daarbij hebben Chinezen hun eigen voorkeuren. Notenhouten meubels willen ze wel, eikenhout laten ze links liggen. Graag kopen ze het oude Chinese porselein weer terug, maar niet dat met bloemetjes; dat was indertijd gemaakt in opdracht voor Europa. Nee, liefst met draken. En voor ivoor en email cloisonnée staan ze in de rij. Voor het meeste Imariporselein trekken ze hun neus op, dat komt oorspronkelijk uit Japan. Ze willen Chinese taste, de eigen smaak. De prijzen zijn verveelvoudigd. Dat gaat voorlopig nog wel door.”
Nederlandse markt
De vraag naar antiek neemt in Nederland af. Friese staartklokken –waar eerder inbraken voor werden gepleegd– brengen op veilingen soms slechts 200 of 300 euro op. „Het is maar een deel van het verhaal”, meent Wegh. „Het is de vraag of die klok die indertijd 2000 euro opbracht, zijn prijs wel waard was. Of die koperen doofpot of de Willem III-bank. Die prijs voor staartklokken wordt nooit meer wat het vroeger was, maar de klokken zullen vast wel weer wat meer gaan opbrengen. De lucht is uit de markt verdwenen, de prijzen zijn reëler geworden. Maar ik denk dat de gemiddelde inboedel –met alles erop en eraan– niet minder opbrengt dan tien jaar geleden.
Wat de reële waarde van een antiek stuk is? Dat is moeilijk te bepalen: het blijft een kwestie van vraag en aanbod. Maar een koperen doofpot voor 1000 gulden was niet reëel. Er zijn er honderdduizenden van gemaakt. Een redelijke prijs is 150 euro; en dat komt heus wel weer.”
Echt antiek wordt alleen maar duurder, die markt is volgens Wegh stabiel. Echt antiek? „Veel mensen hanteren een ouderdom van honderd jaar; flauwekul natuurlijk. Echt antiek is niet industrieel –in productie– gemaakt, dus van voor de industriële revolutie. Na 1830 werden er prachtige dingen gemaakt, maar allemaal industrieel. Bovendien werd het meeste gekopieerd uit eerdere perioden: neogotiek, neorenaissance, neobarok. Pas in 1880 krijg je weer nieuwe kunststromingen. De industrialisatie van de negentiende eeuw maakte antiek betaalbaar voor de gewone man. Maar echt antiek is altijd duur geweest, en zal kostbaar blijven.”
Arnold Wegh vergelijkt de neergang in de Nederlandse antiekhandel met de tulpenbollenhandel in de zeventiende eeuw. „Dat een dorpje als Bemmel vijf antiekzaken had, was natuurlijk buitensporig. Veel antiek was toen gewoon te duur en nu komen we tot evenwichtiger prijzen.”
Het liefst koopt Wegh antiek uit complete inboedels. „Dat biedt soms nog verrassingen. Bovendien geef en krijg je de eerlijke prijs. Veilinghuizen nemen commissie van twee kanten. Nu het iets minder gaat in de handel, stijgt het opgeld naar zo’n 30 procent. Aan de andere kant rekent de veiling bij de inbrenger ook nog eens 20 procent. Dat betekent dat de koper voor een stuk dat op 1000 euro wordt afgeslagen, 1300 euro betaalt. De inbrenger krijgt er 800. Dan kun je als koper en verkoper maar beter direct samen zakendoen.”
Collega-handelaren verwijzen nogal eens naar Strydhagen. „Zelf hebben ze belangstelling voor slechts een enkel stuk uit de boedel. Ik koop dan de hele boedel en verkoop hun dat ene stuk. Zo kun je elkaar ook diensten bewijzen.”
Over de verrassingen wil Wegh niet te veel kwijt. „Natuurlijk, daar kun je wel uren over praten, maar het geeft een vertekend beeld. Tegenover de meevallers staan altijd weer tegenvallers. Het gaat erom dat er voortgang in de handel zit. De incidenten zijn in die zin niet belangrijk. Het is prachtig als je een klant hebt die voor anderhalve ton koopt. Het is veel belangrijker dat die klant terug blijft komen.
Niemand is erin geïnteresseerd dat we al 137 containers naar Amerika verscheepten met een gemiddelde prijs van 45.000 euro en dat we dat al tien jaar doen en zo. Dat is geen leuk verhaal voor bij de borrel. Maar daar gaat het uiteindelijk wel om.”