Groningse predikant ploegt op harde grond
Harde grond vormde de Groninger bodem, waarop predikanten de laatste twee eeuwen hebben geploegd met preek en pastoraat. Te hard? Het nieuwste boek van historicus dr. Jonn van Zuthem toont een treurige geschiedenis van ontkerkelijking in de noordelijke provincie, waar de orthodoxie opvallend vitaal blijkt te zijn.
Het gemak waarmee hij de orthodoxie in Groningen beschrijft, verraadt zijn achtergrond. „Ik ben opgegroeid in een Gereformeerde Bondsmilieu in Kampen. Het gedachtegoed van de Nadere Reformatie of van de SGP begrijp ik vanuit mijn opvoeding. Maar het is niet meer mijn wereld.”
De historicus uit het Gelderse Lochem begint zijn boek ”Harde grond. Kerkelijke verhoudingen in Groningen 1813-1945” met het leggen van een relatie tussen bodemgesteldheid en geloof. De boeren op de noordelijke kleigronden werden het eerst vrijzinnig. De arbeiders op de veen- en zandgronden volgden later, maar daar waren „opmerkelijke lichtpuntjes van orthodoxie te vinden. Delen van Westerwolde bleven orthodox. Die regio is eigenlijk meer Drents, zandgrond. Het gaat er bij deze keuterboertjes gemoedelijker aan toe. Deze boeren hadden het vaak niet veel beter dan de landarbeiders. Het is belangrijk welke groep gaat domineren en de lijnen gaat uitzetten. Dan kunnen gemeenten van kleur verschieten. Dat zie je bij de behoudende gemeenten van Oostwold, Onderdendam en Noordwolde. Oostwold gaf eind negentiende eeuw nog 1000 gulden aan de vrijzinnige protestantenbond en werd pas later orthodox.”
Van Zuthem trekt lange lijnen vanuit het verleden naar het heden. De wortels van de ontkerkelijking in Groningen zijn in de negentiende eeuw te vinden. „De kerkelijke betrokkenheid in de negentiende eeuw was in Groningen en Friesland relatief laag. In vergelijking met andere provincies hadden de noordelijke provincies het laagste percentage lidmaten. Men was niet per se minder gelovig, maar er was een andere relatie tussen geloof en kerkelijke betrokkenheid.”
Vanaf 1880 keerden steeds meer mensen de Hervormde Kerk de rug toe. „Tot pakweg 1920 bleven de ledentallen op papier onverminderd hoog, met name door veel randleden die zich niet lieten uitschrijven. Het was lucratief om lid te zijn van de kerk. Uit een studie blijkt dat Groningers sterk hechtten aan zekerheid. Geldzucht zou hun ook niet vreemd zijn geweest. Wie ongedacht arm werd of zich omhoog wilde werken, had de kerk nodig. De landarbeidersstaking van 1929 en de crisis van de jaren 30 deden de kerk in met name Oost-Groningen de das om. De hoofdelijke omslag die sommige kerkelijke gemeenten toen moesten invoeren, wilden leden niet meer opbrengen. Hun betrokkenheid bij de kerk was een lege huls geworden. Ze lieten zich uitschrijven.”
De wisselende machtsverhoudingen op het Groningse platteland zogen de Nederlandse Hervormde Kerk in de provincie in pakweg 120 jaar leeg. Het Groningse platteland werd vanouds gedomineerd door veeteelt. Door de veepest eind achttiende eeuw gingen boeren over op akkerbouw. De stijgende graanprijzen bevestigden Groningers in hun keuze. Een materialistisch ingestelde boerenstand kwam op en nam de plaats van de kwijnende adel in.
De kloof tussen rijke en arme dorpelingen werd in de negentiende eeuw steeds groter. „Er ontstond een stand van herenboeren. De Groningse herenboer ging zich burgerlijk gedragen. Hij liet voor zichzelf een huis bouwen voor de schuur. De grootte van de boerenhuizen en de pronkerige interieurs waren ook buiten Groningen bekend. Arbeiders moesten achter op het erf wonen, in arbeiderswoninkjes. Oude familiebanden in het dorp werden doorgesneden toen boeren alleen nog met leden van andere boerenfamilies trouwden.”
De rijke boeren bepaalden gedurende de gehele negentiende eeuw het reilen en zeilen van de hervormde gemeenten. Door het collatierecht konden ze zelf bepalen welke predikant hun gemeente ging dienen. De vooruitstrevende en intellectuele boeren kozen voor verlichte predikanten van de Groninger universiteit. „Die stonden ver van het volk af en discussieerden bij de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen met de boeren. Jan met de pet was er niet te vinden.”
Als twee bevolkingsgroepen sociaaleconomisch zo ver uit elkaar liggen, moet dat botsen, stelt Van Zuthem. De Afscheiding van 1834, grotendeels bewerkstelligd door arme orthodoxe boerenarbeiders, trok forse sporen op het noordelijke platteland. „Ze waren in feite bevindelijk gereformeerd.”
De verbreding van het kerkelijk stemrecht in 1867 liet kerken niet van vrijzinnig naar orthodox omslaan. „In de stad Groningen kon de middenstand het opnemen tegen de boeren. Op het platteland durfden arbeiders de strijd nog niet aan. Pas begin twintigste eeuw, toen de gereformeerde zuil al flink was opgetuigd, konden ze met succes hun positie verzilveren in de kerk.”
Eind negentiende eeuw gaf vervolgens de boerenelite er in groten getale de brui aan in de Hervormde Kerk. Het relaas daarover van ds. N. Lofvers jr. uit 1922 is een „juweeltje”, vindt Van Zuthem. „De boeren hebben door technologische ontwikkelingen het idee dat ze God niet meer nodig hebben. „Daar staat mijn god”, zegt de boer, en hij wijst op een zak kunstmest. Ds. Lofvers slaat de spijker op z’n kop. Voor de tegenpartij is hij overigens niet milder.”
Nog even blijft de kaartenbak van de Hervormde Kerk in Groningen redelijk gevuld. De maatschappelijke onrust tussen de twee wereldoorlogen trekt een zware wissel op de kerk. „Op het platteland ontbrak vaak een maatschappelijke middenstroming. De arme behoudende leden waren al vertrokken in 1834 en de jaren daarna. De verlicht-protestantse elite volgde rond de eeuwwisseling. In veel plaatsen had de kerk geen buffer meer.”
Af en toe klinkt er in zijn woorden een lichte weemoed naar de zekerheid en vertrouwdheid die de orthodoxie kan bieden. Zijn boekpresentatie op vrijdag noemt Van Zuthem een toogdag voor gereformeerden. Hij pakt een interview met prof. Herman Paul erbij. ”Veluwe is ook zendingsgebied”, kopte Trouw, waarbij secularisatie in reformatorische kring niet wordt ontkend. Van Zuthem: „Elkaar de maat nemen, is heel goed. Het is mijn vaste overtuiging dat je alleen een bloeiende gemeente krijgt als je elkaar recht in de ogen kunt kijken. Denk je dat een hervormde arbeider in de negentiende eeuw durfde te zeggen: „Broeder herenboer, heb je de Bijbel wel gelezen?” Nee, er groeide afstand, en daarmee ook hardvochtigheid jegens elkaar.”
Voor de reformatorische zuil van vandaag heeft hij bewondering vanwege de „opofferingsvaardigheid” en de „consequente levensstijl” die er worden getoond. „Tussen de afgescheidenen in mijn boek zitten ook heel rare piepersnijders. Dat neemt niet weg dat waar predikant en gemeente op één orthodoxe lijn zitten, saamhorigheid ontstaat. Die hervormde gemeenten leven nog steeds. De volkskerk is in de strijd teloorgegaan, maar qua succes heeft de orthodoxie het gewonnen van de vrijzinnigheid.”
Preekkanonnen
Over Groningen is een beeld ontstaan van een politiek roodgekleurde provincie, een provincie waar markante christelijke gereformeerden, synodaal gereformeerden en vrijgemaakt gereformeerden kerkelijk gezien de toon aangaven. Het beeld is in de historische literatuur gestaafd. De groep gereformeerden was halverwege de twintigste eeuw in delen van de provincie groter dan de hervormden. Het boek ”Harde grond” haalt de vergeten geschiedenis van de Nederlandse Hervormde Kerk in Groningen onder het stof vandaan.
Dr. Van Zuthem begon in 2001 aan zijn brede onderzoeksopdracht: de geschiedenis van kerkelijk Groningen tussen 1813 en 1945 in kaart brengen. De Hervormde Kerk telde in die periode in Groningen alleen al 166 gemeenten. „Onbegonnen werk om al die plaatselijke kerkarchieven in te duiken. Ik ben begonnen met het provinciale kerkarchief. Bij interessante gebeurtenissen zocht ik een trap lager in het classisarchief en vervolgens in het archief van de plaatselijke hervormde gemeente. Zou je alle archieven langsgaan, dan is het zoeken naar een speld in een hooiberg. Het zou een boek van 1000 pagina’s hebben opgeleverd in plaats van 400.”
Die benadering heeft gevolgen voor het studieresultaat. „Het is geen handboek. Daarvoor heeft het te veel open eindjes. Je vindt er ook veel schandalen en onbenulligheden in. Alles wat goed gaat, vind je nauwelijks terug in de archiefstukken.”
Zo moest de afgescheiden predikant ds. Frederikus Hulst uit Stedum zich bij de classis verantwoorden voor het verbreken van een verloving. In het Noord-Drentse Gasselternijveen richtte de omstreden Groninger voorganger J. E. Feisser in 1845 de eerste baptistengemeente op. De hervormde predikant ds. L. A. Bähler stond onder meer in Aduard, bij de stad Groningen. Het propageerde het celibaat met zijn Rein Levenbeweging en preekte over het boeddhisme. Later gaf hij het predikantenbestaan op begon hij een praktijk als iriscopist.
Van Zuthem koos voor een sociologische benadering, waarbij hij door bestudering van sociaaleconomische factoren en met psychologische karakterschetsen van de noorderling de kerkelijke neergang ontvouwt. „Een kerkelijke gemeente kon de beste preekkanonnen aantrekken als ze een goed traktement bood. Het is net als bij voetballers. Ik ben op zoek gegaan naar wetmatigheden als deze.”
”Harde grond. Kerkelijke verhoudingen in Groningen 1813-1945”, Jonn van Zuthem; uitg. Van Gorcum, Assen, 2012; ISBN 978 90 2324 915 3; 400 blz.; € 29,95.