Diplomademocratie
Acta Politica (volume 47 nr. 3) bevat reacties op het vorig jaar verschenen boek ”Diplomademocratie”. Dat hoger opgeleiden de politieke processen domineren, staat niet ter discussie. Wel dat de kloof tussen hoger en lager opgeleiden in de loop der jaren groter zou zijn geworden.
Hoger opgeleiden zijn meer geneigd om te gaan stemmen en lid te worden van een partij. Zij hebben meer politieke belangstelling, zijn actiever in het openbare leven en minder cynisch over de politiek.
Er is ook een samenhang met partijkeuze. In Nederland stemmen lager opgeleiden vooral op de PVV en ook wat vaker op de PvdA en het CDA. Middelbaar opgeleiden geven iets vaker dan anderen de voorkeur aan de SP. VVD, GroenLinks en D66 trekken vooral hoger opgeleiden. Bij de SGP, de ChristenUnie en de Partij voor de Dieren zijn de verschillende opleidingsniveaus vrijwel gelijk vertegenwoordigd. Het is ook duidelijk dat populistische partijen bij lager opgeleiden belangstelling wekken voor de politiek.
Bij het analyseren van een hele reeks indicatoren over een periode van veertig jaar blijkt echter niets van het breder worden van de kloof tussen hoger en lager opgeleiden op het politieke vlak.
In hun reactie stellen de auteurs van het boek dat zij ook heel terughoudend gesproken hebben over een eventuele verbreding van de kloof. Het bewijsmateriaal van hun critici vinden zij te weinig theoretisch onderbouwd.
Christen Democratische Verkenningen (zomer 2012) is gewijd aan het thema ”Solidariteit in crisis”. Zowel in de politiek als in de samenleving lijkt solidariteit niet langer vanzelfsprekend. De Europese schuldencrisis vraagt om solidariteit, maar zet tegelijkertijd de mogelijkheden om solidair te zijn onder druk. De vraag is hoe de notie van de solidariteit vanuit een christendemocratisch perspectief opnieuw doordacht kan worden.
De solidariteitsgedachte gaat onder meer terug tot de kloosterordes, waar men op basis van gedeelde waarden en een gezamenlijk beleden geloof, zorg droeg voor elkaar. De huidige samenleving beschouwt een verreikende solidariteit niet meer als een vanzelfsprekendheid.
In discussies over solidariteit zijn drie vragen van belang. Met wie moeten we solidair zijn? Hoe ver moet onze solidariteit reiken? Wie moet die solidariteit gestalte geven?
Daarbij geldt dat solidariteit ook gebaseerd is op de gedachte van wederkerigheid, Men is solidair met de ander en verwacht daarbij dat de ander dat op zijn beurt ook zal zijn. Daarin verschilt solidariteit van barmhartigheid.
Het garanderen van minimale bestaansvoorwaarden is een verantwoordelijkheid van de staat. Gemakkelijk leidt dat tot een anonimisering van de solidariteit. Vormen van directe (vrijwillige) solidariteit, tussen burgers onderling, moeten daarom worden gestimuleerd.
Inperking van de solidariteit lijkt thans onontkoombaar. De kosten van de gezondheidszorg dreigen uit de hand te lopen. Het gezondheidsbegrip kan oneindig worden opgerekt. Het zal echter niet mogelijk zijn om de behandeling van allerlei ongemakken te blijven vergoeden. De overheid is niet in staat al het leed te verzachten dat met het menselijk bestaan is gegeven.
Radix (jaargang 38 nr. 2) bevat een bijdrage van Ad de Bruijne (Kampen) waarin hij de gereformeerde traditie inzake het Koninkrijk van God en de politiek confronteert met de doperse visie. Volgens hem kan de doperse optie de gereformeerde zienswijze bijstellen en verbeteren. Het kenmerkende van de doperse optie, te weten het dualisme van schepping en verlossing, wijst hij echter af.
De doperse visie verzet zich tegen de eeuwenlang gangbare synthese tussen kerk en staat. Daarmee wijst zij niet alleen de theocratie af, maar ook de huidige gedachte dat de christelijke traditie een leverancier is van moreel en sociaal kapitaal.
Het gebruik van machtsmiddelen zoals wetgeving en geweld om de invloed van de kerk en het openbaar worden van Gods rijk te bevorderen wijst De Bruijne af. Wel houden kerk en christenen de roeping om hun omgeving lief te hebben en goed te doen. Waar mogelijk dienen zij bij te dragen aan het geldende ”common good”. Zij mogen de samenleving niet destabiliseren met radicale Koninkrijksidealen.
Of christelijke partijvorming nuttig is, is een praktische vraag die samenhangt met de specifieke omstandigheden. Dat de gereformeerde traditie daar vaak principiëler over spreekt, hangt samen met de onterechte ambitie om het politieke levensterrein nu al op te eisen voor Koning Christus.
In zijn reactie op De Bruijne stelt de filosoof Henk Geertsema dat de kerk behalve het begin van een allesomvattende nieuwe samenleving, in deze bedeling gewoon ook een samenlevingsverband is naast andere. De staat heeft maar een beperkte verantwoordelijkheid. Wel kan de politiek gezien worden als een terrein waarop tekenen van het Koninkrijk van God zichtbaar worden.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad. Reageren? focus@refdag.nl.