De kerk vaak onzeker in toekomstverwachting
Velen weten geen raad met de opstanding der doden. „Dat komt doordat ze ten diepste onzeker zijn over hun relatie met God. De toekomstverwachting van velen staat op een laag pitje.”
Dat vindt dr. C. Stam, emeritus gereformeerd predikant in Groningen. Hij promoveerde woensdag op de visie op de opstanding der doden in de theologie van K. Barth, R. Bultmann en W. Pannenberg.
„De opstanding der doden ligt in de moderne theologie moeilijk. Theologen kunnen zich er doorgaans geen voorstelling van maken.” De promovendus onderzocht op dit punt drie groten in de theologie van de twintigste eeuw.
„Bij Pannenberg mag de aardse werkelijkheid helemaal meedoen in zijn theologisch denken, maar als het concreet gaat over de opstanding der doden wordt het voor hem ingewikkeld. Barth ziet de opstanding in het teken van de vereeuwiging van de mens. Bultmann gaat het verst. Hij definieert de opstanding als het loskomen van de wereld door het geloof. Bultmann wilde de moderne mens tegemoetkomen door een beschouwing te geven over het leven dat zich ontrukt aan de zinloosheid van alledag.”
Een lichamelijke opstanding was voor Bultmann ondenkbaar, onaanvaardbaar. „Maar het vreemde is dat de moderne mens juist heel lichamelijk denkt, zoals blijkt uit de verheerlijking van de lichaamscultuur.”
Stam benadrukt in zijn proefschrift het feit dat men het heil niet mag vergeestelijken. „Dat gebeurt in de moderne theologie wel. Een van de achtergronden daarvan is de ontdekking in de biologische wetenschap dat de dood bij het leven hoort. Bij Barth behoort de dood tot de goede schepping. Hij maakt onderscheid tussen de dood als iets verschrikkelijks en het sterven als een natuurlijk gebeuren. Barth zegt slechts over de opstanding dat God het hele leven omspant, ook als wij er niet meer zijn. Ik vind dat deze theologen te weinig zeggen. Kern van de Heilige Schrift is dat het heil lichamelijk is uit te drukken. Als het woord schepping valt, is de Heere God met deze werkelijkheid in verbinding gebracht. Als we in de Psalmen de bede lezen dat de ziel gered mag worden, betekent dat gewoon het verlangen dat de mens van zijn ziekte herstelt. We vinden in het hele Oude Testament nergens een doodscultus. Ook in het Nieuwe Testament komt maar enkele keren de dood voor.”
Dr. Stam wijst erop dat de laatste zinsnede in het Apostolicum -”…en een eeuwig leven”- er oorspronkelijk niet stond. „Daar was alleen sprake van de opstanding des vleses. De oude kerk heeft toen gedacht: als dat zo is, wat we werkelijk geloven, zou de dood toch de overwinning behalen omdat de dood bij het leven behoort, zoals de opgewekte Lazarus en Jaïrus toch weer de dood moesten ondergaan. Door de toevoeging ”en een eeuwig leven” wilde de kerk uitdrukken dat de dood echt overwonnen is.”
Hoe is het eeuwige leven voor te stellen? Dr. Stam kan daar moeilijk concreet antwoord op geven. „In de oude martelaarsakten zagen de omstanders van de martelaren op de brandstapel dat de lichamen getransformeerd werden naar iets dat door het vuur ongrijpbaar is. Ik zou op dit punt halt willen houden en met Paulus zeggen dat het geloven niet een aanschouwen is. Vroeger werd gesproken van een onderscheid tussen ziel en lichaam. Ik kan begrijpen wat de achtergrond ervan is, zoals dat verwoord is in de Heidelbergse Catechismus. Ik wil niet verder gaan dan dit: Als ik gestorven ben, mag ik aannemen dat op dat moment mijn leven voor God niet verloren is.”
Maar hoe zit het dan met de tussentijd, de periode dat de mens gestorven is maar het lichaam nog niet is opgewekt? „Dat is een moeilijk punt. In de Schrift vind je er echter niets over. We lezen dat de gelovige met Christus is. Je kunt dat niet uitdrukken door de zegswijze: het lichaam is in het graf en de ziel is bij God. Je kunt eigenlijk ook niet spreken van een onsterfelijke ziel, want dan is er feitelijk geen opstanding der doden nodig. We zijn na de dood in Gods hand, dat is een gelóófszaak. Als we de bedoeling ervan maar beseffen, namelijk dat wij niet door de dood aan God worden ontnomen. We blijven Zijn eigendom. Ik denk dat je in het geloof hier halt moet houden en veel vragen voor lief moet nemen, anders wordt ons geloven toch nog een beetje stiekem aanschouwen. Paulus zegt dat we in een spiegel en in raadselen zien.”
De promovendus houdt vast aan de klassieke opvatting dat de opstanding der doden samenvalt met de wederkomst van Christus. Dat is een gedachte die bij de drie onderzochte theologen gecompliceerder ligt. Daarop geven Barth, Bultmann en Pannenberg een verschillend antwoord.
Stam gelooft ook dat álle doden zullen opstaan, al vindt hij het wel moeilijk om zich daar een voorstelling van te maken. „Als je gelooft in de opstanding der doden, moet je daar geen beperking van aanleggen. Je loopt ook op dit punt rakelings langs de grenzen van de voorstelbaarheid. Als wij God niet universeel denken, doen we Hem tekort. Het geloof moet willen geloven dat de zonde niet het laatste woord heeft, dus ook de dood niet. Dat is het mooie, dat geloof en theologie gecompliceerd zijn in hun eenvoud. Paulus zegt in de Romeinenbrief dat de hoop die gezien wordt, geen hoop is.”
De emeritus predikant ziet een verband tussen het tanende geloof in de opstanding der doden en het afkalvende geloof in God. „Wanneer we geloven in God als de allesdragende werkelijkheid, kan de dood niet het laatste woord hebben. Er zijn perioden in de geschiedenis dat het geloof afkalft; dat moet het geloof kunnen doorstaan. We moeten ons niet door het ongeloof, dat als een virus zijn werking doet, laten overrompelen. Er zullen altijd wel een paar mensen zijn, zoals Elia, die in het geloof staande gehouden worden.”
Wat bewoog Stam om op zijn leeftijd (69) nog te promoveren? „Ik heb nooit de bedoeling gehad om koste wat het koste te promoveren. Het is er op de een of manier wel van gekomen. Promotieonderzoek is de enige manier om gedisciplineerd met een onderwerp bezig te zijn. Ik ben gewoon aan het werk gegaan en van lieverlee zie je dat er wat van komt.”