Wisseling van de wacht bij de Bond tegen vloeken
Jarenlang verroerde hij geen veer. Stofstijf zat hij op zijn stok, de rode papegaai van de Bond tegen vloeken. Hij bewoog nooit, maar sprak wel veel: „Vloeken is aangeleerd, wordt geen naprater.” Lorre heeft inmiddels vliegen geleerd. „De Bond beweegt, we vliegen uit.”
Vrijdag houdt de Bond tegen vloeken in Veenendaal open huis. „Er zijn ontwikkelingen genoeg om eens flink uit te pakken”, zegt Wilfried Verboom, sinds 2011 directeur van de bond. „Per 1 september is de naam van de bond niet langer ”Bond tegen het vloeken”, maar ”Bond tegen vloeken”. Het lidwoord ”het” is verleden tijd. Daarnaast heeft de bond inmiddels twee dochters. Het scholenproject, waarmee we op scholen gastlessen verzorgen over vloeken en schelden, heet nu KlasseTaal. Daarmee leggen we leerlingen uit wat vloeken nu precies is en wat voor impact dat op hun omgeving kan hebben. De tweede dochter heet TaalQuestie. Daarmee werken we aan een kenniscentrum voor taalbewustzijn.”
Het bondskantoor van de Landjuweel in Veenendaal is gerenoveerd. Ook de huisstijl is gewijzigd. „Maar de papegaai is gebleven. Alleen zit hij niet meer stil, maar hij vliegt. Hij gaat eropuit. De bond gaat het land in. De papegaai is ons dierbaar. Voor veel mensen is de Bond tegen vloeken de club van de papegaai geworden. Hij mocht dus niet weg.”
Bestuurlijk is er ook wat te melden. Ds. A. Prins, hervormd predikant te Veenendaal, neemt na tien jaar afscheid als eerste voorzitter. Zijn plaats wordt ingenomen door ds. L. B. C. Boot, christelijk gereformeerd emeritus predikant en eveneens woonachtig in Veenendaal.
De Bond tegen vloeken bestaat 95 jaar, sinds september 1917. Ds. Prins: „En al die jaren zoeken we naar manieren om mensen aan te spreken op hun taalgebruik. Het gaat ons in de eerste plaats om het vloeken, maar ook om schelden, taalverruwing, verwensingen, schuttingtaal.”
Ds. Boot: „Vloeken is het misbruiken van Gods Naam. En dat is heel erg. Vloeken is ook een vorm van bidden. Mensen vragen expliciet om verdoemd te worden. Tegelijkertijd lijkt het alsof mensen zich dat niet eens bewust zijn. Seculiere Nederlanders beseffen nauwelijks meer wat vloeken is. Ze verstaan er in elk geval wat anders onder dan christenen.”
Voor en tegen
Ds. Prins: „Uit de naam van de bond kun je afleiden dat we ergens tégen zijn. Dat is natuurlijk ook zo, maar we zijn evengoed ergens vóór. We zijn voorstander van respectvol taalgebruik, we zijn voor het goede, tegen het kwade. Je kunt de naam van Jezus als een vloek beschouwen, maar we wijzen er graag op dat je Zijn naam ook op een positieve manier kunt uitspreken.”
Verboom: „Als iemand scheldt, richt hij zich op de ander. Die ander wordt uitgescholden. Vaak worden hem de meest vreselijke ziektes toegewenst. Maar als iemand vloekt, richt hij zich op zichzelf. Hij vraagt concreet om iets vreselijks. Elke vloek is een vernietiging van jezelf. Je beschadigt je eigenwaarde op een vreselijke manier.”
De taal verruwt. Vloeken lijkt steeds meer geaccepteerd te worden. Verboom: „Maar Nederlanders vloeken daarentegen wel minder. Dat is verklaarbaar, want als je veronderstelt dat God uit de samenleving verdwenen is, heeft het geen zin Zijn naam te misbruiken. Als God toch verdwenen is, hoef je Hem ook niet te vloeken.”
In 1917, bij de oprichting van de Bond tegen het vloeken, werd vastgesteld dat de ontheiliging van de naam des Heeren in Nederland tot een nationale zonde was geworden. Ds. Prins: „En dat is natuurlijk nog zo. Vloeken is iets van alle tijden, zolang er mensen zijn op aarde. Anders had het ook geen plaats gekregen als derde gebod in de Wet des Heeren.”
De Engelsen kennen de uitdrukking: „Vloeken als een Hollander.” Ds. Boot: „Het valt te vrezen dat Nederland vooroploopt in de verhuftering van de taal. Je moet toch gewoon kunnen zeggen wat je denkt! In dit opzicht wordt Nederland een onbeschaafd volk.”
Verboom: „Mensen hebben vaak twee gezichten, valt me op. De manager op kantoor, in zijn driedelige kostuum, blijkt thuis opeens een ander mens te zijn. Op kantoor praat hij correct. Thuis praat hij veel platter. Bedrijven vragen ons om hulp daarbij: Hoe kunnen we onze mensen leren dat we beschaafd taalgebruik verwachten? Je kunt een cv-monteur nog wel leren dat hij bij binnenkomst zijn schoenen moet uitdoen, dat hij bij een klant niet mag roken, maar ondertussen laat hij wel knoop na knoop. Hoger op de maatschappelijke ladder wordt ook stevig gevloekt, maar daar doet men het suggestiever, sluwer. Bedrijven vinden dat in toenemende mate een probleem en vragen ons om te helpen een gepaste bedrijfsetiquette op te zetten.”
Bij bedrijven moeten we onze diepste drijfveer, de bevordering van Gods eer, niet verzwijgen, zegt Verboom. „God is het waard om gediend te worden. Waarbij je in een bedrijf dat bekend is met de bezwaren tegen vloeken anders opereert dan bij een bedrijf waar dat niet zo is.”
Ds. Prins: „Ook ouders zijn er vaak verlegen mee. Ze hebben hun kinderen netjes geleerd dat vloeken niet mag, maar op straat leren hun kinderen wat anders. De meeste ouders zijn geschokt als ze hun kind voor de eerste maal horen vloeken.”
Ds. Prins: „Vloeken is een gebrek aan woorden. Wat zeg je bijvoorbeeld als je jezelf met een hamer op de vingers slaat? Veel mensen weten nauwelijks wat ze dan zeggen.”
Verboom: „Maar anderen vloeken bewust, om de ander pijn te doen, om te choqueren.”
Reformatorisch onderwijs
Onder reformatorische jongeren wordt vloeken steeds meer geaccepteerd, stelt Verboom. „Voor sommige jongeren in de reformatorische wereld is vloeken bijna een statussymbool, een vorm van stoer doen. Pubers die zich willen afzetten tegen de eigen kring weten dat dat met vloeken heel goed lukt.”
Ds. Boot: „Recalcitrante jongeren zoeken een passend begrippenapparaat. Dan kom je algauw uit bij schelden en vloeken. Willen we als christenen nog wel gezamenlijk strijd blijven voeren tegen vloeken en opkomen voor de eer van Gods Naam?”
Verboom: „In de puberteit zoeken jongeren de ruimte om hun positie te bepalen. Ze zoeken graag de grenzen op. Jongeren die vloeken zijn in elk geval nog wel met God bezig. God is kennelijk nog een issue. Er zijn ook jongeren die nooit vloeken omdat God helemaal geen plaats meer heeft in hun denken.”
Catechisanten vinden algauw dat je spijkers op laag water zoekt als je het over het derde gebod hebt, zegt ds. Prins. „We willen daarom geen fatsoensridders zijn. En we willen ook geen lijstje maken met verschillende categorieën, alsof bastaardvloeken minder erg zouden zijn dan echte vloeken, en alsof je wel afkortingen mag uitspreken en geen vloeken voluit.”
Ds. Boot: „Het derde gebod en het negende gebod hebben alles met elkaar te maken. In het derde gebod gaat het om de eer van Gods naam. In het negende om het welzijn van de ander.”
Nederlands
De Bond tegen vloeken is een echt Nederlands verschijnsel, zegt ds. Prins. „Er is wel eens geprobeerd in Engeland een soort nevenvestiging te realiseren, maar dat is nooit van de grond gekomen.”
Kerntaak voor de bond is mensen op een heldere en moderne manier aan te spreken op hun taalgebruik. „We moeten mensen duidelijk maken dat een groot deel van de samenleving vloeken op z’n minst als onprettig ervaart”, zegt Verboom.
Hoe doe je zoiets?
Verboom: „Ik woon in Noord-Brabant. Daar wordt de naam van God gemakkelijk als stopwoord gebruikt. Vaak als een uiting van verbazing. Als je er met mensen over doorpraat, zeggen ze dat ze zeker geen mensen of God willen kwetsen. Het helpt vaak al als je mensen zegt dat je het heel vervelend vindt dat ze zulke taal gebruiken. Dan zijn mensen ook bereid om te luisteren en hun taal aan te passen.”