Christelijke politiek onder vuur
Het CDA participeerde vorige week zondag niet in het zogenaamde premiersdebat. Dat was niet omdat Van Haersma Buma vond dat je de zondag anders moest besteden. Nee, hij was er niet voor gevraagd. Zijn partij stond te laag in de peilingen.
Dat was duidelijk een afgang voor de christendemocraten. Voorheen waren zij altijd in de race om de eerste plaats. In het verleden ging het om Romme (KVP) tegen Drees (PvdA). In later jaren om Van Agt (CDA) contra Den Uyl (PvdA) of Lubbers (CDA) tegenover Kok (PvdA). Daarbij komt dat je tegenwoordig met iets meer dan dertig zetels al de grootste partij van het land kunt worden.
Irrelevant
Een eeuw geleden werden de Nederlandse partijen ingedeeld in rechts en links, afhankelijk van de vraag of zij zich wel of niet baseerden op een godsdienstige grondslag. Die indeling is thans in de Nederlandse politiek niet meer aan de orde. Velen zijn zelfs van mening dat christelijke partijen irrelevante en in wezen ongepaste uitgangspunten in het politieke debat inbrengen.
Al in de jaren tachtig van de vorige eeuw stelde Den Uyl (zelf gereformeerd opgevoed) dat partijen zoals SGP, GPV en RPF ademocratisch waren, omdat zij zich beriepen op Gods geboden. Voor de SGP gold dat wel het meest.
Het verzet van deze partijen tegen moderne, inmiddels algemeen geaccepteerde waarden vindt niet alleen buiten eigen kring weinig weerklank, maar wordt ze zelfs in toenemende mate kwalijk genomen. Van der Staaij kreeg onlangs de volle laag van de publieke kritiek te verwerken na zijn opmerkingen over abortus na verkrachting.
Het recht op abortus is in veler oog niet minder dan een mensenrecht, dat niet ter discussie mag staan. Evenzo mag er in Nederland geen partij meer bestaan die principieel vrouwen weert uit haar fracties. Ook ten aanzien van de acceptatie van homoseksualiteit geldt dat wie zich daartegen blijft verzetten, zich buiten de beschaafde samenleving plaatst.
Toen in 2007 de ChristenUnie toetrad tot het kabinet werd dat in seculiere kring als een bedenkelijke ontwikkeling gezien. Dat zo’n partij aan het bewind kwam, paste volstrekt niet in het postchristelijke Nederland van de 21e eeuw. De gedoogconstructie van het nu demissionaire kabinet-Rutte met de SGP was in veler oog nog een stukje erger. Hoe kun je je nu toch van zo’n partij afhankelijk maken, vond D66-leider Pechtold. En hij was niet de enige.
Verbindende middenpartij
De acceptatie van christelijke politici wordt onmiskenbaar kleiner. Nu heeft het CDA daar niet zo veel last van. Daarvoor is deze partij al te veel geseculariseerd. Recent werd opgemerkt dat een gereduceerd CDA een sterkere christelijke identiteit zou krijgen en daardoor dichter in de buurt van ChristenUnie en SGP zou uitkomen.
Het is inderdaad zo dat het CDA inmiddels de niet-christelijke kiezers die Lubbers en Balkenende (behalve in 2010) wisten aan te trekken, grotendeels weer heeft verloren. Het huidige verkiezingsprogram en de lopende verkiezingscampagne wijzen er echter niet op dat de partij druk bezig is haar christelijke identiteit te versterken. Veeleer wil zij overkomen als een fatsoenlijke, verbindende middenpartij. ”Samen kunnen we meer”, is ditmaal de verkiezingsleus.
Weliswaar werd een evangelisch Kamerlid hoog op de lijst gezet en kreeg een kandidaat uit hervormd-gereformeerde kring ditmaal weer een verkiesbare plaats op de CDA-lijst. Die kiezersgroepen wil men zeker aan zich binden. Tegelijkertijd kwam echter ook Mona Keijzer, een randkerkelijke rooms-katholiek, vanuit het niets als nummer twee op de lijst.
Vrijheid voor homo’s
De ChristenUnie heeft aan haar deelname aan het laatste kabinet-Balkenende geen slechte herinneringen overgehouden, ook al leverde dat haar bij de verkiezingen geen winst maar verlies op. Wellicht dat zij bij de komende kabinetsformatie nodig is om de ene of de andere coalitie aan een meerderheid te helpen.
Het homostandpunt van de partij blijft echter een gevoelige zaak. Extern en intern. Het is duidelijk dat vasthouden aan de strikte lijn, zoals GPV en RPF die destijds voorstonden, het imago van de ChristenUnie in het Haagse zou bezoedelen. Bovendien mikt de partij duidelijk op moderne christenen voor wie homoseksuele relaties geen punt zijn.
Wellicht liep EO-presentator Wegter (nummer 7 op de lijst van de ChristenUnie) te ver voor de muziek uit toen hij zich uitsprak voor de vrijheid voor homo’s om te trouwen. Dat dan in combinatie met de vrijheid voor gewetensbezwaarde ambtenaren van de burgerlijke stand. In ieder geval stelde Slob onomwonden dat samenwonende homo’s welkom waren bij de ChristenUnie. Zij zouden ook de partij kunnen vertegenwoordigen.
Dat is niet het enige punt waarop er binnen de ChristenUnie van een heroriëntatie sprake is. Vanouds lag in de christelijke politiek de nadruk op de naleving van Gods geboden. Die moesten richtinggevend zijn voor de wetgeving en het overheidsbeleid. Nu gingen de vroegere ARP en het GPV daar anders mee om dan de SGP, maar er was toch ook een bepaalde overeenstemming. Vanuit de gereformeerde theologie kende men immers de notie van het burgerlijk gebruik van Gods wet.
Onmiskenbaar is die notie in de achterban van de ChristenUnie uit het gezichtsveld verdwenen. In plaats daarvan werpt men zich steeds meer op als kampioen voor een vergaande godsdienstvrijheid en levensbeschouwelijke tolerantie. De partij wil vooral verbindend werken. Binnen ruime grenzen moet iedereen kunnen leven zoals hij meent te moeten leven.
Christelijke partijvorming
Met name de vrijgemaakte ethicus De Bruijne beijvert zich om de ChristenUnie een nieuwe politieke theorie te verschaffen. De strenge eis van gehoorzaamheid aan Gods wet zou volgens hem de samenleving destabiliseren. Die gehoorzaamheid mag men ook niet met machtsmiddelen afdwingen. Christenen moeten zich vooral inzetten voor hun medemensen en waar mogelijk bijdragen aan de bestaande idealen van het goede leven en de goede samenleving.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat De Bruijne christelijke partijvorming niet meer vanzelfsprekend vindt. In zijn benadering verschilt het optreden van christenen in de politiek niet zo heel veel van anderen.
Nu is hij niet de enige in de brede gereformeerde gezindte die de christelijke partijen ter discussie stelt. Recent betoogde de Amsterdamse predikant dr. P. J. Visser (hervormd-gereformeerd) dat christelijke partijen tegenwoordig meer ellende verschaffen dan dat ze goeddoen.
Dat is een opmerkelijke ontwikkeling. Beiden komen uit een milieu waarin de keuze voor een christelijke partij als vanzelfsprekend gold. Die keuze zag men duidelijk in het verlengde van het christen-zijn. De doorbraak, zoals die na de oorlog vanuit de hervormde middenorthodoxie gepropageerd werd, wees men principieel af. Kennelijk wordt die nu toch als een reëel en zelfs aanbevelenswaardig alternatief gezien.
Zeker in de vrijgemaakte hoek is er tegenwoordig veel in beweging. Dat in de afgelopen zittingsperiode een vrijgemaakt Kamerlid deel uitmaakte van de PVV-fractie en er bij de komende verkiezingen een vrijgemaakte SP’er gekozen zal worden, behoeft ons niet meer te verbazen.
Soort christendom
Nu zijn christelijke partijen geen natuurverschijnsel. Het Angelsaksische districtenstelsel biedt (kleine) christelijke partijen weinig kansen. Verder zijn de politieke cultuur en de actuele strijdpunten in een land van wezenlijk belang. Christelijke partijen in Europa ontstonden veelal als reactie op de Franse Revolutie. De schoolstrijd droeg in Nederland (maar niet alleen daar) bij aan de mobilisatie van christelijke kiezers.
Van groot belang is natuurlijk ook het soort christendom. Vrijzinnigen hebben nooit behoefte gehad aan een christelijke partij. Zij vonden volop aansluiting bij de bestaande partijen. Bij orthodoxen lag dat anders. Hun politieke agenda bevatte wel degelijk specifieke punten.
De boodschap van de naoorlogse doorbraakbeweging was dat christenen ook goed zouden kunnen functioneren in niet-confessionele partijen. Zeker in de PvdA, die volop ruimte wilde laten aan ieders levensbeschouwelijke achtergrond.
Bij de beoordeling van deze stellingname zijn twee gezichtspunten van belang. Het ene is in hoeverre christelijke waarden en normen doorwerken in het gedachtegoed en het program van partijen zonder expliciet christelijke grondslag. De PvdA had in haar beginselprogram van 1959 een artikel over huwelijk en gezin staan dat de SGP en de ChristenUnie zo zouden kunnen overnemen. Voor het huidige CDA zou het artikel waarschijnlijk te traditioneel zijn.
Het andere gezichtspunt is hoe strikt de betreffende christenen zijn. Een verwereldlijkt christendom heeft geen moeite om te opereren in een niet-christelijke partij en om daarop te stemmen. Qua opvattingen en achterliggende waarden is er dan immers weinig of geen verschil met buitenkerkelijken.
Naarmate christenen echter strikter zijn in leer en leven, wordt dat moeilijker of zelfs onmogelijk. Zeker wanneer die partijen steeds meer weggroeien van bepaalde algemeen christelijke waarden die voorheen hun invloed lieten gelden. Dat laatste doet zich in Nederland duidelijk voor. Of je nu D66 neemt of de VVD, of je nu de PvdA neemt of GroenLinks. Het zou niet moeilijk zijn daar allerlei voorbeelden van aan te halen.
Ruim geweten
De gedachte van dr. Visser en anderen dat christenen toch ook voluit kunnen participeren in niet-christelijke partijen en zodoende weer een volwaardige stem krijgen binnen het politieke palet, is daarom niet reëel. Wie dat zou willen doen, moet zelf al een heel eind geseculariseerd zijn. Of een ruim geweten hebben. Of een geprivatiseerd christendom voorstaan, waarbij men voor zichzelf nog wel aan bepaalde normen vasthoudt, maar die naar buiten toe niet meer tot gelding wil brengen.
Wie politiek actief wil worden binnen een partij, wordt geacht de politieke lijn althans grosso modo te onderschrijven. Op bepaalde punten kan men een afwijkend standpunt hebben, maar dat kan niet te ver gaan en moet niet te vaak voorkomen. In sommige gevallen kun je dat, met het oog op je politieke carrière, het beste maar voor je houden. Als VVD-kandidaat kun je het nu eenmaal niet maken om een strikt antiabortusstandpunt uit te dragen in de lijn van Van der Staaij.
Destijds, bij de stemming over de invoering van het homohuwelijk en de legalisatie van euthanasie, was er één lid van de PvdA-fractie (de Grieks-orthodoxe Apostolou) die tegen stemde. Dat werd hem echter door zijn partij niet in dank afgenomen en het was meteen ook zijn laatste termijn in de Kamer.
Politici die zich in alles naar Gods Woord willen richten, hebben het tegenwoordig uiterst moeilijk. Voorbede voor hen, niet alleen in verkiezingstijd, is dan ook zeker noodzakelijk. Maar het is een illusie om te denken dat zij met een eerlijk geweten en met meer resultaat zouden kunnen opereren in niet-christelijke partijen.