Sluipwijker Van Wensveen is zestig jaar kerkorganist
SLUIPWIJK – Hij bouwde zestig jaar geleden zijn eigen eikenhouten pedaal, en monteerde het onder een harmonium. Zondag werd in de hervormde gemeente van Sluipwijk stilgestaan bij het jubileum van organist B. van Wensveen.
„Ik was er gewoon een beetje beduusd van. Als je naar voren gehaald wordt in de kerk, is dat wel even slikken. Ik zit het liefst maar gewoon op de orgelbank.” Er was echter een goede reden om organist B. van Wensveen toe te spreken. Deze maand is het zestig jaar geleden dat hij begon als organist.
Nog steeds begeleidt hij zondags de gemeentezang op het Van Eekenorgel uit 1999. „Als het moet twee diensten, maar meestal één keer per zondag. Want ja, de leeftijd hè: ik ben nu 78. Vooral als ik in de winter een eindje weg moet, is dat een beetje moeilijk.”
Waar Van Wensveen ook speelt, zijn vrouw gaat mee. „Ze houdt van muziek en zingt bij een koor.”
Met een glimlach: „Ik heb dat koor eens moeten dirigeren. Dat is de enige keer dat je haar onder de duim hebt.”
Stofzuiger
Het begon allemaal met een verbod, herinnert de ervaren speler zich. „Ik ben in 1952 begonnen, op 18-jarige leeftijd. Ik behoorde tot de hervormde gemeente van Sluipwijk en wilde daar graag op het orgel studeren, speciaal voor het pedaalspel. Dat mocht niet van de organist, een broer van mijn moeder. En het mocht ook niet van de president-kerkvoogd, een broer van mijn vader. Toen heb ik zelf een pedaal van eikenhout gebouwd. Dat heb ik aan het harmonium bevestigd. Op de vox humana heb ik de slang van de stofzuiger gezet, en die slang via een gat in de houten wand naar de gang laten lopen. De stofzuiger stond op de gang. Zo heb ik pedaal leren spelen.”
Een kennis uit de gereformeerde kerk zag de jonge ‘orgelmaker’ zo bezig en deed navraag of hij misschien daar mocht spelen. „En dat mocht”, blikt Van Wensveen tevreden terug. „Ik kon oefenen in de gereformeerde kerk aan de Reeuwijkse brug. Wel moest ik dan ook diensten spelen.”
Klaas Boersma
Het werd het begin van een lange reeks gemeenten waar Van Wensveen in de loop der jaren de toetsen drukte: hervormde gemeenten in Gouda, Moerkapelle, Nieuwerkerk aan den IJssel, Stolwijk, Reeuwijk, Moordrecht en sinds 1995 weer in Sluipwijk. En nog steeds speelt hij tijdens vakanties in andere kerken als er geen organisten beschikbaar zijn.
Van Wensveen heeft het orgelspel vooral geleerd bij Klaas Boersma, destijds organist van de St.-Janskerk in Gouda. „We speelden Bach en Franse literatuur, maar in hoofdzaak kerkmuziek. Boersma was een kei in begeleiden, en in het maken van voorspelen. Op zaterdagmiddag was er nogal veel bezoek in de kerk. Dan zei hij: Als je tijd hebt, ga je maar spelen.” Op het conservatorium van Gouda studeerde Van Wensveen koordirectie, hoewel hij er geen examen in heeft gedaan.
De organist speelt graag „een stukje van Händel” of psalmbewerkingen van Jan Zwart of Feike Asma. En bewerkingen van Herman van Vliet bijvoorbeeld. „Die zit nog een beetje in m’n familie. Hij is getrouwd met een achternicht van me.”
Hoe ervaart hij het spelen in de gemeente? Van Wensveen: „Zoals de Bijbel het voorgeeft: spelen naar de tekst, in alle eerbied. Dat heb ik altijd geprobeerd te doen. Je gaat niet naar de kerk met ”ik zal wel even”, dat is er niet bij. Het gaat om de eredienst van de Heere. Je geeft begeleiding waar de Begeleider is. En als je jezelf dat voorhoudt, moet het goed gaan.”
Droevig
Een lievelingspsalm? Van Wensveen: „Ik speel graag iets met Psalm 84. Mijn ouders hebben dit als trouwpsalm, wij zelf ook, en het is een heel mooie psalm om te zingen. Er staat: welgelukzalig zijn zij die in Uw huis wonen. Die woorden moet je altijd onthouden als je aan het spelen bent.”
Moeilijk waren de droevige diensten, bij de begrafenis van familieleden. „Ik heb gespeeld tijdens de rouwdienst van mijn eigen zuster, die was verstandelijk gehandicapt en is 63 jaar geworden. Ik heb gespeeld tijdens de rouwdienst van mijn schoonzoon, die is 37 jaar geworden. Ik heb gespeeld bij de begrafenis van mijn broer, die is 65 jaar geworden. Dan vraag je niet of je het nog kan of wil, maar dan móét je dat doen. Het is het laatste wat je voor hen kan doen, zo zie ik dat.”