Samenleving en strafrecht
De literatuur bevat veel onderwerpen afkomstig uit het strafrecht, waaruit blijkt dat dit terrein niet alleen relevant is voor criminelen. Op meerdere terreinen van het leven krijgt ook de burger ermee te maken.
Zo klinkt vanuit de samenleving en de strafrechtketen steeds meer de roep om al tijdens het strafproces ontmoetingen te laten plaatsvinden tussen de dader en het slachtoffer, zogeheten slachtoffer-dader mediation. Sinds 2007 heeft de Stichting Slachtoffer in Beeld zo’n 5000 gesprekken georganiseerd, waarbij onder begeleiding van een neutrale persoon wordt gesproken over wat er is aangericht.
In het Nederlands Juristenblad 27 plaatst prof. dr. I. Weijers kritische kanttekeningen bij de constructie van deze ontmoetingen. Hoewel een slachtoffer-dadergesprek op zichzelf nut heeft, vindt hij dat dergelijke ontmoetingen altijd achteraf en niet tijdens het strafproces moeten plaatsvinden.
Als er tijdens het strafproces voor een dader-slachtoffergesprek plaats wordt gemaakt en zelfs ook als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd door een rechter, stuit dat op ten minste drie fundamentele bezwaren, die haaks staan op de ontwikkeling richting volwaardige mediation. Van een geslaagde mediation is immers pas sprake als „er geen druk wordt uitgeoefend op het slachtoffer om mee te werken aan een gesprek”, de dader aan het gesprek vrijwillig meewerkt en het gesprek vertrouwelijk is.
Met name op de laatste twee punten voorziet de hoogleraar problemen. Allereerst het punt van vrijwilligheid. Bij mediation geldt dat partijen nooit tegen hun zin kunnen worden verplicht om daaraan mee te werken. Ook moet een partij altijd de mogelijkheid hebben de mediation te beëindigen. In dat licht bezien kan mediation nooit worden oplegt door een rechter.
Wat betreft het beginsel van vertrouwelijkheid blijkt dat dit bij ‘opgelegde gesprekken’ ook niet gewaarborgd is. Justitie moet controleren of de dader aan zijn verplichtingen heeft voldaan bij gebreke waarvan er aanvullende sancties volgen. Justitie heeft daarvoor wel het ‘vertrouwelijke’ verslag van de mediator nodig. Kortom, alhoewel het verplichte slachtoffer-dadergesprek op het eerste gezicht op veel sympathie kan rekenen, blijkt de uitvoering daarvan toch gecompliceerder te liggen.
Een belangwekkend artikel voor iedere autobezitter is van mr. dr. J. W. van der Hulst in het Nederlands Juristenblad 28 en gaat over de toelaatbaarheid van de „doorberekening van administratiekosten bij verkeersboetes.” In Nederland worden er jaarlijks ongeveer 11 miljoen verkeersboetes opgelegd. Bij elke verkeersboete brengt het Centraal Justitieel Incassobureau 6 euro aan administratiekosten in rekening. Een simpele rekensom leert dat de overheid daarmee jaarlijks 66 miljoen euro genereert. Voor de overheid is het dus belangrijk om de administratiekosten te blijven doorberekenen, maar de vraag is of zij daartoe wel bevoegd is.
Een aantal kantonrechters heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De wet biedt volgens hen geen grond voor het vorderen van kosten naast de boete; met de boete moeten ook de administratiekosten worden gedekt. De auteur verwijst echter naar een ‘hogere’ uitspraak van het hof Leeuwarden. Het hof was namelijk van oordeel dat er wel administratiekosten mogen worden doorberekend, omdat daarvoor bevoegdheid bestaat. Een rechter mag niet „de billijkheid van een wet beoordelen, maar hij kan slechts toetsen of internationale wetgeving in de weg staat aan het doorberekenen van administratiekosten.” Naar het oordeel van het hof is van dat laatste geen sprake. Het lijkt er dan ook op dat met deze uitspraak de discussie over de toelaatbaarheid van het doorberekenen van administratiekosten voorlopig in het nadeel van de burger is beslecht.
Dat een principiële opstelling botsing met de autoriteiten kan opleveren, ondervindt ook strafrechtadvocaat Bram Moszkowicz, die binnenkort voor de Raad van Discipline (tuchtrechter) verschijnt omdat hij alhoewel niet strijdig met de wet, wel in strijd met de beroepsregels voor advocaten „stelselmatig” contant geld heeft aangenomen van cliënten zonder melding aan de deken (hoofd van de regionale Orde van Advocaten). Moszkowicz vindt dat deze melding zijn beroepsgeheim doorbreekt.
In Advocatenblad 10/11 wordt er door diverse advocaten gereageerd op de vraag of Moszkowicz verwijtbaar heeft gehandeld. De meerderheid vindt dat Moszkowicz ontoelaatbaar handelt. Ook andere ondervraagde dekens vinden dat Moszkowicz het aannemen van contant geld moet melden.
De beklaagde staat evenwel niet geheel alleen in de stelling dat het melden van het aannemen van contant geld een doorbreking is van het beroepsgeheim. Een advocaat is geen verlengstuk van justitie. Bovendien moet een advocaat de anonimiteit van zijn cliënt kunnen waarborgen. Aangezien de Raad van Discipline meerdere advocaten herbergt, is de uitkomst derhalve nog geen gegeven. Al zijn de statistieken niet gunstig voor Moszkowicz en ligt een waarschuwing, berisping of mogelijk zelfs voorwaardelijke schorsing op de loer.
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten. Reageren? focus@refdag.nl