KNMI: Onderzoek WUR leuk geprobeerd, maar blijft beperkte modelstudie
DE BILT – Het KNMI meet op weerstation De Bilt structureel een te hoge temperatuur, stellen Wageningse onderzoekers. Het instituut houdt onvoldoende rekening met beïnvloeding door de stedelijke opwarming van het nabijgelegen Utrecht. Het KNMI was daar maandag echter nog niet van overtuigd.
Volgens Wageningse onderzoekers is de temperatuur over de periode 1900-2000 0,3 graden minder omhoog gegaan dan De Bilt heeft gemeten. Dat schreven ze vorige week in het Nederlandse vak tijdschrift Meteorologica. Het KNMI gebruikt een correctie van 0,11 graden. Maar die is te beperkt, stellen de Wageningers.
Door de toegenomen verstedelijking verandert het klimaat op kleinere schaal ook. De voortdurend uitdijende steden warmen sterker op dan het platteland eromheen – het zogeheten urban heat island-effect. Het verschil tussen stad en platteland kan daardoor oplopen tot 5 graden of meer.
Daarnaast beïnvloedt het hitte-eilandeffect ook de temperatuur van het omringende platteland. Volgens de Wageningers Gert-Jan Steeneveld en Sytse Koopmans is dat effect sterker dan de KNMI eerder had vastgesteld.
Het artikel in Meteorologica kwam voor het weerinstituut als een volslagen verrassing, aldus Rob van Dorland, klimatoloog van het KMNI, maandag. „We waren er vooraf niet van op de hoogte gesteld.”
Volgens hem is met het onderzoek nog steeds niet onafhankelijk, wetenschappelijk vastgesteld dat het KNMI werkelijk structureel te hoge temperaturen meet. „Het is leuk geprobeerd, maar het blijft een modelstudie. En modellen kennen hun beperkingen.”
De 0,11 graden die het KNMI gebruikt zijn echter gebaseerd op metingen. De klimatoloog wil daarmee niet beweren dat de Wageningse studie allemaal nonsense te berde brengt, maar hij kent het gebruikte model niet. „En ik weet dus ook niet hoe goed het is. Maar die 0,3 graden lijkt mij erg veel.”
Zelf geven de onderzoekers al aan dat hun model beperkt is voor gebruik bij lage windsnelheden. „Juist bij kleinere windsnelheden treden grote afwijkingen op bij simulaties van het hitte-eilandeffect”, aldus Van Dorland. „Zij hebben bovendien maar vier situaties gesimuleerd. Wij zouden graag ook de resultaten willen zien voor alle seizoenen.”
De klimatoloog roept de onderzoekers op het traject Nieuwegein-De Bilt te simuleren met hun model. „Op die route heeft jarenlang iemand elke dag heen en weer gereden met meetapparatuur op zijn fiets. We beschikken zodoende over nauwkeurige metingen van het hitte-eilandeffect van Utrecht. Als de computer vervolgens dezelfde waarden laat zien als onze metingen aangeven, stijgt mijn vertrouwen in het model. Dat vervolg is het Wageningse onderzoek wat mij betreft wel waard.”
Voor de wereldwijde opwarming zijn de metingen van het KNMI ook van belang. Volgens de Wageningse studie is de huidige meetreeks 0,3 graden te hoog. Dat lijkt niet veel, maar het VN-klimaatpanel IPCC gaat uit van een wereldwijde temperatuurstijging van 0,74 graden; en in Nederland is de temperatuur de laatste eeuw ruim 1,3 graden gestegen. Heeft het KNMI een probleem als het model klopt?
„Dat valt wel mee”, legt Van Dorland uit. „De cijfers die het IPCC van ons krijgt, zijn gebaseerd op de Centraal Nederlandse Temperatuur. Dat is een gemiddelde van temperaturen die gemeten zijn door verschillende stations in het hele land. Als je zoveel cijfers middelt, is het hitte-eilandeffect daar al zo goed als uitgefilterd. Eén getal iets groter of kleiner maakt dan niet meer uit. De correctie die de Wageningers voorstellen, vind je daar echt niet meer in terug.”
Van Dorland wijst er ten slotte op dat ook het IPCC corrigeert voor het hitte-eilandeffect. „Zij trekken 0,06 graden af van de temperatuur die gemeten is door stations op het land. Onze correctie met 0,11 graden past daar goed bij, omdat Nederland een relatief sterk verstedelijkt land is.”