Commentaar: Goud voor hen die durven leven aan de andere kant
Donderdag is de eerste dag van de Paralympics, de Olympische Spelen voor lichamelijk gehandicapte sporters, die, net als de echte Olympische Spelen eerder deze zomer, in Londen worden gehouden.
In feite zijn zulke spelen maar een merkwaardig verschijnsel. Wordt op de Olympische Spelen niet vanouds de lofzang op het perfecte menselijke lichaam gezongen en de mythe van de menselijke volmaaktheid gevierd? Een Olympische Spelen voor lichamelijk gehandicapten is alleen al om die reden een ongelukkige combinatie van waarden.
Nu willen gehandicapten daar vooral laten zien dat ze géén zielenpieten zijn, tot niets in staat – en dat is te begrijpen. Maar ze doen dat wel in de cultuur van de lichamelijk gezonden, waarbij die hun mythes rustig in stand kunnen houden.
Hoe tegengesteld die twee werelden zijn, beseffen degenen onder ons die zelf gehandicapt raakten, of bijvoorbeeld een gehandicapt kind kregen. Het is het moment waarop ze ineens aan de andere kant komen te staan: erbuiten, ernaast of erachter. En de bruisende beek van goed, beter, best, van plannen maken en ambities stellen tot stilstand komt. Zij die rijdend in hun karretje dagelijks fietsers en motorfietsers langs zich zien gaan en altijd als laatsten bij een groen verkeerslicht optrekken, ervaren dat ook. Juist zich willen blijven meten aan wat als ‘normaal’ wordt beschouwd, leidt dan tot moedeloosheid en verbittering. Waarom dienstbaar blijven aan de mythe van het zogenaamd volmaakte leven? Waarom niet uit de eigen positie kracht putten? Want bruisende beken mogen dan voor oog en oor indruk maken, ze staan bepaald niet bekend om hun diepgang. Stilstaande wateren wel! En ligt daar niet het geheim van een leven ”aan de andere kant”? In het ontdekken, ervaren en doorgeven van dimensies die ‘gezonden’ zo vaak links laten liggen?
Zeker, het gehandicapte leven brengt de gruwelijke werkelijkheid van het gebroken bestaan aan het licht, maar toch ook de weldadige realiteit van zorg geven én ontvangen, van echte aandacht (want niet vervuild door interesse in andermans prestaties of prestige). Zo’n leven aan de andere kant blijft kwetsbaar, want altijd is er weer de neiging tot vergelijken, tot wedijveren met het normale.
Is de kwaliteit van een beschaving niet af te lezen aan de mate waarin deze dingen daadwerkelijk erkenning krijgen, niet het minst in de zorg voor gehandicapten, voor zieken en ouderen? Niet zuinig en mondjesmaat, maar royaal en van harte.
De kern van het christelijk leven is hier ook in het geding. Want daarin krijgen de meest getalenteerden, de sterksten en de knapsten alle ruimte, maar ze worden uiteindelijk wel beoordeeld op die ene vraag: of ze dienstbaar waren – niet het minst aan de zwakkeren en de minsten.
Het ergste wat een christelijke gemeente dan ook kan overkomen is dat de boodschap van het Evangelie er ongemerkt in kracht- of succestermen wordt vertolkt, hoe subtiel ook.
En ook een christelijke partij zal haar verkiezingsprogramma vooral hierop moeten toetsen: of niet op iedere pagina het watermerk van het recht van de sterkste zichtbaar is.