Kerk & religie

Discussie over Bijbel op Berlijns congres

BERLIJN – Welke rol hebben mensen gehad in de canonvorming van de Bijbel? Op de tweede dag van de conferentie van de Gemeenschap van Europese Evangelische Theologen (GEET) kwam het tot stevige discussies tussen de deelnemers. Aanleiding waren twee lezingen die niet bij iedereen in goede aarde vielen.

Dr. Pieter J. Lalleman
28 August 2012 11:24Gewijzigd op 14 November 2020 22:52
beeld RD
beeld RD

De Bulgaar dr. Tchavdar Hadjiev, tot voor kort regionaal secretaris van de International Fellowship of Evangelical Students voor Europa en docent aan een theologische opleiding, stelde de vraag: „Kunnen wij het Oude Testament lezen als een christelijk boek?” en antwoordde bevestigend.

Als voorbeeld gebruikte hij de geschiedenis van koning Achab in 1 Koningen 20-21. Hij stelde dat er een traditionele, individuele lezing is, waarbij de hoorders van het verhaal voor de vraag komen te staan of men zich als Achab of als Elia zal opstellen. Maar een andere toepassing vergelijkt de kerk met Achab: vanbuiten ziet het er allemaal goed uit, Achab heeft de zaken goed voor elkaar, maar innerlijk is het niet in orde. Verleid door de afgoden heeft de kerk vaak verkeerde keuzen gemaakt. Hebben we als kerk in de eenentwintigste eeuw in de gaten welke verleidingen ons bedreigen?

Bijbelgetrouw

De conferentie had geen moeite met deze toepassingen van Hadjiev, maar met zijn voorafgaande exegese. In lijn met de historisch-kritische methode onderscheidde hij verschillende bronnen achter 1 Koningen 20 en 21, met 20:35-43 als toevoeging van de latere redacteur. Ook stelde hij dat de verhalen meer de belangen en vragen weerspiegelen van de lezers in de tijd van de Babylonische ballingschap, toen zij werden opgeschreven, dan de feitelijke situatie ten tijde van koning Achab enkele eeuwen eerder.

Deze kritische houding kwam hem van diverse kanten op kritiek te staan: hebben wij als Bijbelgetrouwe theologen niets beters te doen dan de historische kritiek na te praten? Moeten wij niet vooral Gods auteurschap van de Schrift benadrukken? Hadjiev gaf in zoverre toe dat hij erkende dat de betekenis van de verhalen voor ons niet strikt afhankelijk is van hun historische uiteenrafeling.

Het was overigens teleurstellend om in de wandelgangen te horen dat het theologische instituut in Bulgarije waar Hadjiev werkte, uiteengevallen is. Hij doceert nu in Noord-Ierland.

Inspiratie

De andere lezing die stof deed opwaaien, ging over het schrijven van heilige geschriften in het jodendom van de eeuwen rond het begin van de jaartelling. Spreker was de Duitse dr. Roland Deines, hoogleraar Nieuwe Testament aan de universiteit van Nottingham, Engeland.

Deines stelde dat de apostel Mattheüs zich er tijdens het werken bewust van was dat hij ”heilige Schrift” schreef. Datzelfde geldt voor Paulus, Lukas en Johannes, en ook de auteur van het apocriefe boek 1 Makkabeeën meende dat hij heilsgeschiedenis te boek stelde toen hij het ingrijpen van God door de Makkabeeën beschreef.

Eerder in de geschiedenis wist de profeet Jeremia dat hij schreef ten behoeve van komende generaties, zoals blijkt uit Jeremia 36. Nadat de koning een eerdere rol met woorden van de profeet had vernietigd, werkten Jeremia en Baruch heel bewust aan een nieuwe rol die nog meer profetieën bevatte dan de eerste.

De nieuwe rol is het resultaat van en een herinnering aan Gods openbaring. Op deze wijze schreven ook Mattheüs en Paulus, aldus Deines, en de auteur van 1 Makkabeeën. Zowel Mattheüs als 1 Makkabeeën verbindt de Bijbelse tijd met de eigen tijd door middel van een geslachtsregister.

Op deze gelijkstelling van apocriefe en canonieke boeken kreeg Deines kritiek. In het algemeen geldt volgens hem dat voor de joden de heilige Schriften de neerslag zijn van Gods handelen in de geschiedenis. De drang om deze daden Gods voor het nageslacht op te schrijven leefde in de geloofsgemeenschap; niet slechts bij individuen. Maar voor orthodoxe joden was Ezra de laatste geïnspireerde schrijver, en sprak God nu niet meer. Het leven, sterven en opstaan van Jezus was een grote daad van God in de ogen van sommige joden, maar niet van anderen.

Deines legde verder uit dat in de oudheid een tekst afhankelijk was van een gemeenschap om te worden bewaard en overgeleverd. Na verloop van tijd was het origineel versleten en moest het worden overgeschreven; maar ook dat exemplaar ging maar een beperkte tijd mee.

Vrijwel altijd moderniseerden overschrijvers de spelling. Daarentegen gingen teksten verloren wanneer niemand zich erom bekommerde; dat moet het geval zijn geweest met bijvoorbeeld de apocriefe evangeliën. Zo functioneerden in het geval van het Nieuwe Testament de gelovigen als de groep die door selectie de canon van de Schrift bijeenbracht. Sommige boeken boeiden een paar generaties, zoals de Herder van Hermas en de Henochliteratuur, maar werden vervolgens toch losgelaten zodat ze vrijwel verloren gingen. Ook hier was de vraag uit de zaal of Deines recht doet aan Gods werk in de canonvorming.

In Berlijn vindt dezer dagen een conferentie plaats van de Gemeenschap van Europese Evangelische Theologen (GEET). Dr. Pieter Lalleman, docent Nieuwe Testament aan Spurgeon’s College in Londen, doet verslag. Vandaag deel 2, morgen het slot.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer