Geloof Amerikaanse president Lincoln nooit bewezen
„Als u Lincoln stemt, stuurt u een ongelovige naar Washington.” Zo probeerde de predikant Peter Cartwright zijn rivaal Lincoln in 1846 uit te schakelen tijdens de verkiezingsstrijd voor het Huis van Afgevaardigden. De jonge jurist uit Illinois antwoordde in een krantenartikel. „Ik ben geen lid van een kerk. Maar ik ontken niet de waarheid van de Schrift en ik geloof in de leer van de voorzienigheid.” Het verweer had resultaat. Lincoln werd gekozen.
Over de vraag of de grootste president na George Washington gelovig was, wordt in Amerika al sinds zijn dood in 1865 hevig gedebatteerd. Zonder dat ooit het finale antwoord is gegeven. Probleem daarbij is ook dat Lincoln nauwelijks iets nagelaten heeft waaruit zijn persoonlijke geloofsopvatting valt af te leiden.
Zeker is dat Lincoln nooit lid is geweest van een kerk. In een gesprek met het Congreslid Henry C. Deming zei hij eens zich niet zonder reserve bij een kerk te kunnen aansluiten omdat hij moeite had met de ingewikkelde omschrijvingen in dogma’s en belijdenisgeschriften. „Als er een kerk is waar men zich beperkt tot Christus’ samenvatting van de wet –Gij zult God liefhebben boven alles en uw naaste als uzelf– dan zou ik me met hart en ziel daaraan verbinden.”
Dat Lincoln onkerkelijk was, lag zeker niet aan zijn opvoeding. Zijn ouders behoorden tot de Pigeon Creek Baptist Church, een baptistengemeente met een calvinistische signatuur. Van jongs af werd hem door zijn ouders onderwijs in de Bijbel gegeven. Dat had gevolgen. Abrahams stiefzuster Sarah vertelde later dat wanneer hun ouders naar de kerk waren, de kinderen onder leiding van hun 15-jarige broer thuis kerkje speelden. „Wij zongen en baden, Abraham hield de preek. En die duurde vaak heel lang.”
Hoewel Lincoln zich nooit aansloot bij een kerk, woonde hij wel geregeld een kerkdienst bij. Zo bezocht hij in de jaren dat hij in het Witte Huis woonde samen met zijn vrouw Mary Todd, met wie hij in 1842 was gehuwd, geregeld de New York Avenue Presbyterian Church. Nog steeds is er in die kerk een plaquette te zien bij de bank die de familie huurde.
Een aantrekkelijk aspect van de calvinistische prediking in deze gemeente was voor Lincoln de leer van de predestinatie. Die kwam op punten overeen met het deïsme dat hij waardeerde. Deïsten geloven in een door God voorgeprogrammeerd verloop van de geschiedenis. Zelfs schreef hij in 1862 over dit onderwerp een ”Overdenking van Gods wil”. Het traktaat werd na zijn dood door een medewerker gevonden in zijn bureau. Verschillende theologen noemen het „het diepgravendste theologische werk dat ooit door een president is geschreven.”
Door het sterven van zijn zoon Willie kwam er volgens vrienden een omkeer in het leven van Lincoln. Hij belandde in een geestelijke crisis. Nadien merkte hijzelf op: „God heeft mijn zoon thuis gehaald. Ik weet dat hij in de hemel veel beter af is dan bij ons.” Aan de spiritistische seances die zijn vrouw na het overlijden van haar kind organiseerde om contact met de geest van haar zoon te krijgen, nam Lincoln na één bijeenkomst niet meer deel. „Allemaal bijgeloof”, zo zei hij.
Ondanks zijn reserves tegen het kerkelijk georganiseerd geloof bleek uit Lincolns politieke handelen en uit zijn toespraken geregeld dat hij wel waarde hechtte aan de Bijbel en het geloof in God. Zo verordende hij in november 1862 dat de soldaten verplicht waren de zondagsrust te eerbiedigen. Hij vond het „van het hoogste belang dat de soldaten een dag aan de Allerhoogste wijdden.”
Het presidentschap van Lincoln werd gedomineerd door de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865), het conflict dat de noordelijke staten en de zuidelijke staten hadden over onder meer de kwestie van de slavernij. Lincoln was tegen de slavernij, maar wilde zich niet neerleggen bij de dreigende afscheiding van het zuiden. In die jaren toonde hij zich meer dan eens bezorgd over de vraag wat Gods bedoeling was. „De wil van God gaat boven alles. In grote conflicten beweert elke partij te handelen in overeenstemming met Gods wil. Of beide hebben het mis, of een van beide. God kan niet tegelijkertijd voor en tegen een zaak zijn”, schreef hij in 1862. Bijna drie jaar later zei hij bij de aanvaarding van zijn tweede ambtstermijn. „Beide (noord en zuid, WBK) lezen dezelfde Bijbel en bidden tot dezelfde God; ieder roept Zijn hulp in bij de strijd tegen de ander. (…) Maar laten we niet oordelen opdat we niet geoordeeld worden. De gebeden van beide partijen kunnen niet tegelijk verhoord worden. De Almachtige heeft Zijn eigen bedoelingen.”
Heel duidelijk wist Lincoln dat overwinningen niet primair het resultaat waren van kundig krijgsmanschap. Na de roemruchte slag van Gettysburg, waarbij de troepen van de noordelijke Unie wonnen, zei hij: „Geen menselijke raad noch een sterfelijke hand heeft deze grote dingen bewerkt. Ze zijn een genadige gift van de Allerhoogste God. Die vertoornd is over onze zonden en ons desondanks in genade gedachtig is geweest.”
Het was voor hem reden om als eerste Amerikaanse president opdracht te geven om de reeds langer bestaande traditie om op de laatste donderdag van november de dankdag te houden, officieel te ondersteunen. In diezelfde tijd stemde hij in met het plan van zijn minister van Financiën om op de munten de spreuk ”In God we trust” te laten slaan.
Sommige biografen beweren op basis van een mededeling van ds. John H. Barrows dat de slag bij Gettysburg voor Lincoln een tweede keerpunt bracht. Toen hij na afloop de graven van de gevallenen bezocht en de duizenden kruisen zag, zou hij gezegd hebben zijn leven aan Christus te willen geven. Concrete bewijzen zijn er verder niet. De Amerikaanse historicus Steve Shaw, die onderzoek deed naar het geloof van de Amerikaanse presidenten, zegt daarover: „Veel antwoorden op historische vragen liggen in het graf.”
Dit is het tweede deel in een serie. Het eerste artikel verscheen op 4 augustus.