„Christus heeft ons verlost van de vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons.”

Ik, de Heilige Geest, zal met de wet toetreden tot het schepsel. Ik zal zijn ogen openen. De bliksemstralen der wet zullen hem vermorzelen en verbrijzelen. Maar terwijl hij neergeslagen, verpletterd, onmachtig is, zich verloren ziet, aan de eeuwige vloek onderworpen is, zal Ik hem een deur aanwijzen, een weg aantonen van redding. Ik zal hem maken een hongerige en dorstende naar de vergeving der zonden en vereniging met God, onder Wiens vloekvonnis hij zich ziet liggen, als een bedroefde van geest, vervolgd door de duivel, terwijl hij nergens enige hoop of adem kan scheppen. Ik zal hem doen sterven aan al zijn eigen werken, deugden en plichten.

Maar dan ook in het uur der minne zult Gij o Zoon, Uw vleugelen uitbreiden over dat schepsel en in zijn bloed zeggen: „Leef! Ja, leef in uw bloed! Gegeven van de Vader, getrokken door Zijn Geest, overtuigd, benauwd, verslagen, zult u treden in de plaats van de wet.” Voor vervloekten en goddelozen: Christus heeft ons verlost van de vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want daar is geschreven: „Vervloekt is een ieder die aan het hout hangt”!

L. G. C. Ledeboer, predikant te Benthuizen (”Een ABC door een Abéling”, 1845)