„Christus heeft ons verlost van de vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons.”
„En Ik”, sprak de Zoon, „ben gekomen in de wereld om Uw welbehagen te doen. O, Mijn God! Ik zal Mijn leven afleggen, Mijn bloed storten, de eeuwige kwellingen dragen in Mijn ziel en lichaam.” Ik zal Uw wil doen. Ik zal het werk volbrengen dat Gij Mij gegeven hebt. Ik zal Mijn Geest schenken, de gevangenis gevankelijk wegvoeren, de uitverkorenen bevrijden en verlossen, de satan de kop vermorzelen. „Ik zal vijandschap zetten, sprak God, tussen u en tussen deze vrouw en tussen uw zaad en tussen haar zaad, dat zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen.”

Komt dan en treedt toe! Wie zal er toetreden? De engelen zijn begerig om erin te zien. Maar de mens ligt gebonden onder de ketenen der hel en de banden der verdoemenis. Wie zal doen opklimmen uit het graf en de hel, uit de duisternis en het rijk des satans, die zaligheid begeren en die Middelaar zoeken? „Ik zal het doen”, zegt de Geest. „Ik zal, uitgaande van Vader en Zoon, eeuwig God, Die werkt het willen, het volbrengen naar Mijn welbehagen, harten openen, verstanden verlichten, overtuigen, geesten verslagen maken, harten verbrijzelen, overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. Ik zal leven storten in de doodsbeenderen. Ik zal zweven op de wateren van ongerechtigheden. Ik zal een andere wil en keuze in de mens scheppen.”

L. G. C. Ledeboer, predikant te Benthuizen

(”Een ABC door een Abéling”, 1845)