Opinie

Psalmberijming 1773 is niet ‘verlicht’

De psalmberijming van 1773 is geen typisch product van verlichtingsdenken, zoals vaak wordt beweerd, schrijft drs. G. C. de Waard. Het gebruik van termen als ”deugd” en ”Opperwezen” zijn volgens hem te rijmen met de gereformeerde leer.

15 January 2002 15:53Gewijzigd op 13 November 2020 23:21
„Dat de psalmberijming van 1773 in de periode van de Verlichting tot stand is gekomen, wil niet zeggen dat ze de geest ervan ademt.” - Foto RD, Sjaak Verboom
„Dat de psalmberijming van 1773 in de periode van de Verlichting tot stand is gekomen, wil niet zeggen dat ze de geest ervan ademt.” - Foto RD, Sjaak Verboom

Een misverstand is als onkruid. Je kunt denken het uit de weg geruimd te hebben, maar opeens is het er weer. Zo’n misverstand is de mening dat de psalmberijming van 1773 een product is van de Verlichting en remonstrantse invloeden heeft ondergaan. Deze kritiek wordt vaak vergezeld door een vergelijking met de berijming van Datheen, waaraan een zekere meerwaarde wordt toegekend door haar te kwalificeren als ”de berijming van de brandstapels”. Men realiseert zich echter niet dat die berijming pas ruim veertig jaar na het eerste bloedplakkaat verscheen (1566) en pas in 1578 het officiële psalmboek van de Nederlandse gereformeerden werd. Wie beweert dat de psalmberijming van 1773 een product van de Verlichting is, zal eerst duidelijk moeten maken wat hij onder de Verlichting verstaat. Het begrip is misschien wel het best getypeerd door de filosoof Kant als het „vertrek van de mens uit zijn onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is.” Het instrument van de Verlichting is de rede. Maar niet overal leidt de leus van de filosofen (”durf je verstand te gebruiken”) even ver. De strijd tegen bijgeloof en vooroordelen loopt niet altijd uit op atheïsme. In Nederland kent men de zogeheten ”reformatorische Verlichting”, een symbiose van openbaringsgeloof en redelijk onderzoek.

Beweren dat de psalmberijming van 1773 schatplichtig is aan het verlichtingsdenken is gemakkelijk, het bewijzen is moeilijk. Dat de bundel in de periode van de Verlichting tot stand gekomen is, wil niet zeggen dat hij de geest ervan ademt. Er is in de berijming geen plaats aan te wijzen waarin de rede boven het geloof is gesteld of waarin anderszins aan de gereformeerde leer tekort wordt gedaan. De negen predikanten die belast waren met „de verbetering der Nederduitsche Rijmpsalmen” hebben zich gehouden aan de officiële normen die zij hadden opgesteld, en konden na voltooiing van hun werk met een gerust hart verklaren dat niets in de berijming strijdig is met de leer zoals die naar Gods Woord vervat is in de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels. Wat de geloofsinhoud betreft valt er op de berijming mijns inziens niets aan te merken. Het enige waar men wel eens over valt, is de regel: „Die met ons lot bewogen”, uit de Lofzang van Zacharias. Men zou die willen vervangen door: „Die in Zichzelf bewogen.” Men realiseert zich dan echter niet dat de gedachte achter de woorden in kwestie niet onbijbels is, al komen ze in de bijbeltekst niet voor. De woorden leren niet dat God door het lot van de mens (dan wel de gelovige) bewogen wordt. Er staat namelijk niet: „Die dóór ons lot bewogen.” Het lot is niet de bewegende oorzaak. De formulering van het lied heeft overeenkomst met Hebreeën 4:15, waar van de Heiland gezegd wordt dat Hij medelijden kan hebben met onze zwakheden. ”Medelijden hebben met” en ”bewogen zijn met” zijn synoniemen. Als er al verschil is, is het slechts gradueel.

Opperwezen
Maar een woord als ”Opperwezen” dan, en gelijksoortige woorden als ”Oppermajesteit” en ”Almacht” ter aanduiding van God? Als zodanig komen ze in de Bijbel niet voor. Maar dat wil niet zeggen dat ze ermee in strijd zijn. Het is een tamelijk frequent verschijnsel in de achttiende eeuw dat een persoon wordt aangeduid met een van zijn eigenschappen. De bedoelde woorden en uitdrukkingen kunnen dus alleen negatief beoordeeld worden als is vastgesteld dat de onberijmde psalmtekst geweld is aangedaan. Het woordgebruik in kwestie in religieuze teksten uit de achttiende eeuw kan niet aan verlichtingsdenken toegeschreven worden; het komt ook voor en na die tijd voor. We treffen het juist bij piëtistische auteurs veelvuldig aan! Een paar voorbeelden. Van Lodenstein spreekt God c.q. Jezus aan als ”heerlijk, heilig Wezen”, ”on-wraakelijke Wijsheid” en ”aanbiddelijke Ontzagg’lijkheid”. De gebroeders Groenewegen bedienen zich van aanspreekvormen als ”oneindig Oppermajesteit”, ”oneindig Opperwezen” en ”Wezen aller wezen”. De laatste uitdrukking trof ik ook aan in een anoniem gedicht over ”’s Heeren heerlijkheid lof”, dat begint met de aanspraak: ”O, Opperwezig Heere”.

Ten slotte is er dan nog ”het pad der deugd”. In Terdege van 7 februari 1996 heb ik aangetoond dat het woord ”deugd” bij de psalmhervormers niet is ingegeven door het moralisme van de Verlichting. Het pad der deugd in de berijming is de weg der rechtvaardigen in de bijbeltekst. Ook in alle andere gevallen -uitgezonderd Psalm 96:5 en 103:11, waar het om eigenschappen van God gaat- is ”deugd” een aanduiding voor het handelen der rechtvaardigen overeenkomstig Gods Woord of, zo men wil, het doen van goede werken zoals de Catechismus die omschrijft. Er is dus geen reden om met wantrouwen naar het woord ”deugd” in de berijming van 1773 te kijken. Het probleem is dat het woord in de betekenis die het toen had, verouderd is. Maar zulke woorden en uitdrukkingen zijn er meer. Wat te denken bijvoorbeeld van ”een volle beek van wellust” of van de vraag of Gods gramschap ”eindelijk niet eens” zal worden afgewend? Bij mijn weten heb ik nog nooit iemand daar bezwaar tegen horen maken!

Indertijd is in deze krant opgemerkt dat de slotregels van psalm 32:3 bij Datheen meer in overeenstemming zijn met de werkelijkheid dan de overeenkomstige regels van de berijming van 1773. De laatste sluiten echter het dichtst bij het origineel aan. En daar gaat het om bij een psalmberijming, en niet om onze gedachten of ervaringen. Erger is het als wordt opgemerkt dat „godvrezende dichters als Revius en Van Lodenstein” de berijming van Datheen niet veranderd hebben en remonstrantsgezinde predikanten wel. Tot die laatste categorie behoorden de negen herzieners zeker niet. En wat Revius betreft: hij heeft wel degelijk Datheen „in sin ende rijmen gebetert” omdat dat „den minsten aanstoot soude geven ende also lichtelijcxt aengenomen worden.”

De auteur is oud-studieleider van de lerarenopleiding Nederlands aan christelijke hogeschool ”De Driestar”.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer