Hoogleraren vinden SGP-uitspraak Europees hof verwerpelijk
Het besluit van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over de SGP is verwerpelijk. Dat vinden niet alleen juristen die aan de SGP gelieerd zijn, maar ook hoogleraren die geen banden hebben met de oudste politieke partij van ons land. En passant krijgt de partij gratis adviezen hoe nu verder te handelen.
Dat de advocaten van het Proefprocessenfonds Clara Wichmann zich vorige week in de handen wreven, was te begrijpen. Mr. Tom Barkhuysen liep zich immers met enkele collega’s vanaf 2003 het vuur uit de sloffen voor de feministen die de SGP aan de schandpaal wilden nagelen. Vorige week kregen ze gelijk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
Dat de advocaten die de SGP bijstonden in de gevoerde processen grote moeite hebben met de uitspraak, ligt ook voor de hand. Zij hebben er altijd op gewezen dat de SGP past binnen het plurale democratische bestel en dat het ruimte bieden voor vrouwen in de politiek niet betekent dat iedere politieke partij verplicht is vrouwen op kandidatenlijsten te plaatsen. Het ligt voor de hand dat de advocaten die de SGP met raad en daad bijstonden, niet blij zijn het de beslissing van het Europees hof.
Formeel kunnen ze namens de SGP nog niets zeggen. Mr. drs. S. O. Voogt, die de SGP in de diverse processen bijstond, verklaarde deze week dat de advocaten eerst met elkaar en met de SGP-leiding willen overleggen voordat een van hen iets naar buiten brengt.
Christenjurist mr. P. Boswijk, die geen binding heeft met de SGP, analyseerde deze week in deze krant dat de SGP door de rechters een humanistisch wereldbeeld krijgt opgedrongen en geen gestalte mag geven aan haar eigen christelijke wereldbeeld.
Maar het zijn niet alleen juristen met een christelijke achtergrond die grote moeite hebben met de beslissing van het Europees hof, ook een drietal hoogleraren dat niet gebonden is aan het gedachtegoed van de SGP, is teleurgesteld.
Prof. dr. G. Groot, bijzonder hoogleraar filosofie in Nijmegen en docent wijsgerige antropologie en cultuurfilosofie in Rotterdam, vindt dat politieke partijen zo’n bijzondere plaats hebben in ons politieke stelsel dat ze „de grootst mogelijke vrijheid moeten hebben in de manier waarop ze zich organiseren. De staat moet zich daar niet in mengen. Er is, zo blijkt bij verkiezingen, bij een klein deel van de bevolking steun voor de standpunten van de SGP. Ik deel die zelf op geen enkele wijze, maar ik vind dat er ruimte moet zijn voor een partij die dit zo wil. Anders kan de parlementaire democratie niet goed functioneren. Op deze manier is de stem van het volk niet echt vrij.”
Groot vindt dat er in de redenering van het Europees hof en de Hoge Raad een groot gevaar schuilt. „Waarom zou zo’n verplichting tot vertegenwoordiging alleen voor vrouwen gelden? Marokkanen, Joden, homo’s, 65-plussers, lager opgeleiden en studenten zijn mogelijk ondervertegenwoordigd bij de SGP en bij andere politieke partijen. Moeten die straks ook een plek krijgen op de kandidatenlijsten?”
Prof. dr. mr. S. C. van Bijsterveld, hoogleraar religie, rechtsstaat en samenleving in Tilburg, vindt dat het EHRM er zich met een jantje-van-leiden vanaf heeft gemaakt. Ze wijst erop dat de twee hoogste rechtscolleges in Nederland, de Raad van State (in 2007) en de Hoge Raad (in 2010), uiteenlopende oordelen hebben geveld over de positie van de vrouw binnen de SGP. Daar had het Europees hof volgens haar nadrukkelijk op in moeten gaan. Dat is niet gebeurd.
„De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat er bij de toepassing van het VN-Vrouwenverdrag, dat gaat over politieke participatie van vrouwen, door de staat ruimte was voor een afweging in elk speciaal geval. Volgens de afdeling ging het hier niet alleen om de bijzondere belangen van de uiteenlopende partijen, maar was ook het algemeen belang van „een afdoende vertegenwoordiging van het gehele electoraat” in het spel.”
Daarmee plaatste de Raad van State volgens de Tilburgse hoogleraar het vraagstuk in een bredere context dan alleen die van een strijd tussen gelijke behandeling en kiesrecht als mensenrecht aan de ene kant en de vrijheden van godsdienst en van vereniging aan de andere. „Het Europees hof gaat aan die invalshoek voorbij.”
Van Bijsterveld, die niet van SGP-sympathieën verdacht kan worden omdat ze Eerste Kamerlid is voor het CDA, noemt de uitspraak van het EHRM daarom „uiterst teleurstellend. Als Europese burgers verdienen wij van een Europees Hof voor de Rechten van de Mens meer dan een aantal abstracte oneliners.”
Prof. mr. T. J. van der Ploeg, hoogleraar privaatrecht aan de VU te Amsterdam, vindt het „overdreven” dat de rechterlijke macht de SGP wil dwingen vrouwen op lijsten toe te laten. „De SGP is klein en voor vrouwen zijn er volop andere mogelijkheden om te participeren in de politiek, tot het oprichten van een eigen partij toe.”
Volgens Van der Ploeg willen „de nazaten van de Franse Revolutie” niet langer tolereren dat een politieke partij vrouwen weert van kandidatenlijsten. „Dat is tegen hun gedachtegoed”, waarmee de hoogleraar met zoveel woorden zegt dat het gaat om een ideologisch geschil.
De hoogleraar heeft kennisgenomen van de oplossing die zijn Utrechtse collega Zwart, die is gespecialiseerd in de rechten van de mens, woensdag in deze krant poneerde. Volgens Zwart zou het kabinet een wet moeten indienen waarin staat dat artikel 7 van het VN-Vrouwenverdrag zich niet leent voor rechterlijke toepassing. Daarmee geeft het kabinet indirect aan dat het zich niet verzet tegen het standpunt van het passief kiesrecht van de SGP.
Van der Ploeg denkt niet dat het zo ver zal komen: „Ik zie premier Rutte zoiets niet voorstellen. Dat past niet in het huidige politieke klimaat. Gezien de rechterlijke uitspraken die er liggen, zal er iets moeten gebeuren waardoor de mogelijkheid wordt geopend dat vrouwen op SGP-kandidatenlijsten kunnen komen. Daar helpt geen moedertjelief aan.”
Een andere optie die Zwart voorstelt, is dat de SGP niet langer de kandidaatstelling zelf verricht, maar die laat uitvoeren door een aantal kiesgerechtigden dat het gedachtegoed van de partij deelt. Dan hoeft de SGP haar beginselen niet te veranderen. De lijst, die de Lijst Van der Staaij zou kunnen heten, zou dan wel open kunnen staan voor vrouwelijke SGP-leden. Van der Ploeg ziet dit ook als een mogelijkheid, maar echt fraai is het volgens hem ook niet, omdat er dan geen SGP-lijsten meer zijn en de SGP feitelijk haar zeggenschap verliest.
De hoogleraar privaatrecht denkt dat er een betere oplossing is, maar die vergt wel een stap van de SGP. „Kijk, de partij kan twee dingen doen. Afwachten wat er gaat gebeuren, maar dan komen er misschien maatregelen die de partij helemaal niet wenselijk acht. Wat de SGP ook kan doen, is de overheid een stap voor zijn door uit artikel 10 van het program van beginselen de middelste zin te schrappen. Die gewraakte zin luidt: „Dat laatste geldt ook voor het zitting nemen van de vrouw in politieke organen, zowel vertegenwoordigende als bestuurlijke.””
Van der Ploeg snapt dat de SGP dat eigenlijk niet wil: „Maar het is van tweeën één: of de regering komt met stevige maatregelen, of de SGP doet een concessie. Een concessie heb je in eigen hand en overheidsmaatregelen niet.”
Het schrappen van de regel uit het program van beginselen hoeft volgens Van der Ploeg niet te betekenen dat er vrouwen op SGP-kandidatenlijsten komen. Uiteindelijk stemmen de leden over de kandidatenlijsten. En als die besluiten dat er geen vrouwen op komen, komen er geen vrouwen op. Daar kan Vadertje Staat niets aan veranderen.”
Prof. Van Bijsterveld adviseert de SGP op dit moment niet tot actie over te gaan. „Laten de staatkundig gereformeerden maar rustig afwachten waar de regering mee komt. De bal ligt nu bij de staat. Volgens de uitspraak van de Hoge Raad moeten er effectieve maatregelen worden genomen die de grondrechten van de SGP’ers zo min mogelijk aantasten. Dat is een dilemma. Is er wel zo’n maatregel denkbaar? Een effectieve maatregel kan al snel leiden tot aantasting van grondrechten.”
De hoogleraar verwacht dat politiek en samenleving over de SGP-vrouw nog land stevige discussies gaan voeren: „Het kan natuurlijk zijn dat de SGP uit zichzelf tot een ander inzicht komt en maatregelen neemt, maar als dat niet zo is, zullen we nog vele jaren over de SGP en de positie van de vrouw debatteren.”
Artikel 10 uit program van beginselen SGP
De opvatting van het vrouwenkiesrecht, voortkomend uit een revolutionair emancipatiestreven, strijdt met de roeping van de vrouw. Dat laatste geldt ook voor het zitting nemen van de vrouw in politieke organen, zowel vertegenwoordigende als bestuurlijke.
De vrouw zij in haar eigen consciëntie overtuigd of zij haar stem kan uitbrengen met inachtneming van de haar door God gegeven plaats.
Artikel 7 uit VN-Vrouwenverdrag
De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, nemen alle passende maatregelen om discriminatie van vrouwen in het politieke en openbare leven van het land uit te bannen, en verzekeren vrouwen in het bijzonder het recht om op gelijke voet met mannen:
a: hun stem uit te brengen bij alle verkiezingen en volksstemmingen, en verkiesbaar te zijn in alle openbaar gekozen lichamen;
b: deel te nemen aan de vaststelling van het overheidsbeleid en aan de uitvoering hiervan, alsook openbare ambten te bekleden en alle openbare functies op alle overheidsniveaus te vervullen;
c: deel te nemen aan niet-overheidsorganisaties en verenigingen op het gebied van het openbare en politieke leven van het land.