Opinie

Goede doelen niet immuun voor crisis

Goede doelen zijn niet zonder meer immuun voor de crisis, reageert prof. dr. Henk Jochemsen.

27 July 2012 20:59Gewijzigd op 14 November 2020 22:23
Foto World Servant
Foto World Servant

”Grote goede doelen blijken immuun voor crisis”, zo kopte de krant onlangs (RD 17-7). Ondanks de crisis zijn de donaties aan enkele goededoelenorganisaties in 2011 gestegen, zo viel te lezen in het artikel, dat refereerde aan een onderzoek van de Volkskrant.

Ook Prisma signaleerde die trend onder zijn leden. Bij de meeste lidorganisaties zijn de inkomsten in 2011 toegenomen. Er waren echter ook dalers. Het beeld is dus nogal divers.

Daar komt bij dat in de eerste helft van 2012 bij een aantal Prismaleden de reguliere inkomsten achterblijven vergeleken met de jaren hiervoor. Het lijkt erop dat de crisis nu toch verder doorwerkt. Mensen worden voorzichtiger in hun uitgavenpatroon. Dit beïnvloedt ook het geefgedrag.

De gesignaleerde daling van giften van particulieren komt boven op de teruggang van overheidssubsidies. Dit terwijl de nood, onder meer ten gevolge van de crisis, ook in ontwikkelingslanden toeneemt.

Als geheel geven de ontwikkelingen aanleiding tot enkele overwegingen ter nadere bezinning. Er zijn veel goededoelenorganisaties, alle dingen om de gunst van de gever. Als de totale giftenstroom onder druk staat, voelen de organisaties zich gedrongen meer aan fondsenwerving te doen om hun werk zo goed mogelijk op peil te houden en zo mogelijk te laten groeien.

Dit wordt versterkt door een algemene tendens in de samenleving om zich niet meer voor langere tijd aan een organisatie te binden, of dat nu is als vrijwilliger of als donateur. Veel mensen en vooral jongere generaties kiezen vaak liever voor projectmatige betrokkenheid bij een goed doel.

Meer dan voorheen ligt in onze tijd bij allerlei keuzes de nadruk op de eigen beleving en wat men er in het eigen leven mee doen kan. Dat geldt ook voor vrijwilligersinzet en steun aan goede doelen. Dit betekent voor goededoelenorganisaties dat er meer inzet moet worden gepleegd om mensen toch voor zo lang mogelijke tijd aan zich te binden. Terwijl men anderzijds de uitgaven aan communicatie en fondswerving zo laag mogelijk wil houden. Hier doet zich een oplopende spanning voor.

Geefgedrag

Het stemt tot dankbaarheid dat de bereidheid om te geven vooral onder christenen nog altijd opvallend hoog is. Zou het echter niet goed zijn om ons als christelijke bevolkingsgroep in het licht van genoemde ontwikkelingen opnieuw te bezinnen op ons geef­gedrag? Waar liggen onze prioriteiten, naast de eigen kerk?

Het is bekend dat ook allerlei algemene doelen, bijvoorbeeld op het gebied van humanitaire hulp en onderzoek naar ziekten, veel geld ontvangen van kerkmensen. Ik zeg van die doelen geen kwaad woord, maar zou wel een goed woord willen spreken voor herkenbare christelijke organisaties die op de een of andere manier iets van het Evangelie zichtbaar en hoorbaar maken in binnen- of buitenland.

Ieder zij in zijn eigen gemoed ten volle overtuigd, maar laten we ook ten aanzien van ons geefgedrag het leven inrichten in het licht van Gods Woord, dat ons voorhoudt: „Zoekt eerst het Koninkrijk van God.”

Als veel mensen uit de achterban voor langere tijd regelmatig aan bepaalde organisaties geven, vermindert dat de druk tot extra investeringen in fondswerving. Bovendien kan men zich dan meer in het werk van die organisaties verdiepen. Dat verhoogt mogelijk de betrokkenheid.

Professionaliteit

De grotere nadruk in onze samenleving op persoonlijke betrokkenheid en beleving vormt mijns inziens ook de achtergrond van de opkomst van het zogeheten particulier initiatief. Particulieren, al dan niet met een eigen bedrijf of een eigen fonds, hebben contacten met mensen in een arm land, zetten daar projecten op en zamelen geld in.

Het is positief dat mensen in moeilijke omstandigheden zo concreet worden geholpen. Er is sprake van directe betrokkenheid en interactie. Ook is er een levend besef van verbondenheid met en medeverantwoordelijkheid voor mensen elders in deze wereld. Dat kunnen we alleen maar toejuichen.

Structureel ontwikkelingswerk is echter ook een vak dat professionaliteit vraagt. Het is goed mogelijk om mensen en kerken in arme landen te helpen zonder speciale professionaliteit; zoals we ook thuis een zieke kunnen verzorgen, zolang het niet te ernstig is. Als de relatie echter langduriger wordt en de hulp complexer, rijzen er allerlei vragen en is professionaliteit nodig. Professionaliteit die bij het particulier initiatief soms wel maar vaak ook niet en bij christelijke ontwikkelingsorganisaties inmiddels ruimschoots aanwezig is.

Ik denk dat particulieren en diaconale en ontwikkelingsorganisaties veel van elkaar kunnen leren en kunnen samenwerken in de verbetering van de levensomstandigheden van mensen in ontwikkelingslanden. Helaas weet men elkaar nog niet goed te vinden. Laten beide ‘partijen’ daarin investeren.

De auteur is directeur van Prisma, een vereniging van christelijke organisaties in wereldwijd diaconaat en ontwikkelingssamenwerking.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer