Algerije was bijna 130 jaar deel van Frankrijk
Algerije viert deze maand vijftig jaar onafhankelijkheid. Op 3 juli 1962 kwam er na een uiterst bloedige oorlog een einde aan bijna 130 jaar Franse overheersing, ofwel Frans-Algerije. Het begon ooit allemaal met een driftige tik van een waaier.
Frankrijk wordt vol, vonden de Fransen in de jaren dertig van de negentiende eeuw, en daarom was er dringend extra ruimte nodig. Het land had op dat moment zo’n 32 miljoen inwoners en was daarmee –na Rusland– het meest volkrijke land van Europa. In de zoektocht naar meer ruimte viel het Franse oog op Algerije. Het zou gekoloniseerd worden ”ense et aratro”: door het zwaard en de ploeg.
Dat is de duiding die de Leidse Frankrijkkenner prof. H. L. Wesseling althans geeft van het begin van het Franse koloniale avontuur in Algerije. Andere historici zien de verovering van Algerije primair als een laatste, verwoede, poging van het Franse Bourbonregime van Karel X om zijn populariteit onder de Fransen te vergroten en de aandacht af te leiden van interne perikelen. Dat is dan weinig succesvol geweest, aangezien Karel X in tijdens de Julirevolutie van 1830 van de Franse troon werd gestoten.
Beide benaderingen kunnen uiteraard prima naast elkaar bestaan bij het zoeken naar een achterliggende reden voor de kolonisatie van Algerije. Heel kort door de bocht begon het hele verhaal echter simpelweg met een tik van een waaier. Eind jaren twintig bestond er een diplomatieke controverse tussen Frankrijk en de dey van Algiers, de leider van Algerije. De onenigheid liep op een dag in 1827 zo hoog op dat de dey tijdens een onderhoud met de Franse consul hem een tik met zijn waaier bezorgde. Karel X greep dit incident aan om de haven van Algiers te blokkeren – en die blokkade liep uiteindelijk uit op het beleg van Algiers in 1830.
De noodlottige tik, die de Franse geschiedenis is ingegaan als de ”waaieraffaire”, zette de val van een reeks dominosteentjes in gang die verregaande gevolgen zou hebben voor zowel Frankrijk als Algerije. Het eind van het liedje was dat Frankrijk Algerije in 1834 koloniseerde en daar met geen stok meer was weg te slaan. Pas in 1962 zou Frankrijk het land weer verlaten, na een uiterst bloedige strijd in de jaren tussen 1954 en 1962.
In de periode na de Franse verovering in 1834 trokken honderdduizenden Europeanen naar Algerije: Fransen, maar ook Spanjaarden en Maltezen. Ze ontgonnen land en stichtten dorpen met namen als Saint-Eugène en Richelieu. In 1901 woonden er 420.000 Fransen en 220.000 andere Europeanen in Algerije. In de volksmond heetten ze ”pied-noirs”, zwartvoetigen: volgens sommigen omdat ze vaak met zwarte laarzen aan in het land aankwamen. De precieze oorsprong van de term is echter in nevelen gehuld.
Het aantal blanken in Algerije zou groeien tot zo’n 1 miljoen in 1954. Op dat moment woonden er daarnaast 8 miljoen Algerijnen.
Het bijzondere was dat Algerije door Frankrijk niet zomaar als een kolonie werd beschouwd, maar als integraal onderdeel van Frankrijk. De buurlanden Tunesië en Marokko waren Franse protectoraten, maar Algerije viel direct onder het ministerie van Binnenlandse Zaken in Parijs. Algerije was dan ook verdeeld in drie departementen, die een aantal Kamerleden en senatoren mochten leveren in het Franse parlement.
Het gegeven dat Algerije ‘gewoon’ Frankrijk was, betekende echter niet dat alle burgers gelijke rechten hadden. Het stemrecht was bijvoorbeeld een privilege dat vrijwel alleen de blanke inwoners toekwam. Van de Algerijnen werden enkel grondbezitters, ambtenaren en bezitters van een Franse onderscheiding in staat geacht om een weloverwogen gang naar de stembus te maken.
Er bestond een regeling voor Algerijnen om tot Fransman ‘op te klimmen’, maar daarvoor moesten ze wel hun geloof en tradities opgeven. De meeste Algerijnen bedankten daar uiteraard stichtelijk voor.
Het is geen wonder dat de spanningen tussen beide bevolkingsgroepen op den duur toenamen. De eerste nationalistische bewegingen in Algerije kwamen al voor de Eerste Wereldoorlog op, maar na de Tweede Wereldoorlog zouden ze pas goed voet aan de grond krijgen.
Direct na de oorlog van 1940-1945 onstonden er hevige onlusten. Toen Europa op 8 mei 1945 de bevrijding vierde, participeerden in de Algerijnse stad Sétif ook duizenden Algerijnen. Het Franse regime kon daar moeilijk iets op tegen hebben, temeer omdat een grote groep Algerijnen had meegevochten in de oorlog. Het bewind verbood vooraf wel alle politieke uitingen. De bevrijding van Duitsland zou zomaar verbonden kunnen worden met een andere bevrijding: van Frankrijk.
En dat was precies wat er gebeurde. Groepen Algerijnen zwaaiden ondanks het verbod met vlaggen van de onafhankelijkheidsbeweging. De Franse sterke arm in Sétif besloot in te grijpen, maar werd spoedig onder de voet gelopen. De onlusten breidden zich vervolgens uit tot buiten de stad. Zeker honderd Europeanen vonden op soms gruwelijke wijze de dood.
Het Franse regime liet dit niet over zijn kant gaan en greep al even hardhandig in. Er ontstonden bovendien strijdgroepen van ”pied-noirs”. Nu vond er een bloedbad onder Algerijnen plaats, waarbij duizenden doden vielen. De officiële Franse rapporten spreken van 1000 doden, de Algerijnse berichten van 45.000. De represailles zorgden voor sterk anti-Franse ressentimenten bij de Algerijnen.
In 1954 kwam het tot een ware oorlog, toen de nieuw opgerichte Algerijnse beweging Front van Nationale Bevrijding (FLN) de wapens opnam. Op Allerheiligen, 1 november, pleegde het FLN zeventig aanslagen, en vergezelde die van een eis van het herstel van een soevereine staat.
Daarmee was het hek van de dam. Parijs stuurde een groot contingent extra troepen naar Algerije. De rebellen bedreven gruwelijke misdrijven onder ”pied-noirs”. Franse troepen maakten zich op hun beurt al evenzeer schuldig aan moord en zetten op grote schaal marteling in.
Er zou bijzonder veel bloed vloeien voordat de Franse generaal Charles de Gaulle op 3 juli 1962 in het Franse Evian de vrede tekende. De schattingen lopen uiteen, maar de Algerijnse Oorlog eiste zeker 300.000 doden en mogelijk zelfs een half miljoen. Onder hen waren veel burgers, zowel Fransen en Algerijnen. De zwaarste verliezen waren echter zonder meer aan Algerijnse zijde gevallen.
De vrede kwam niet voor iedereen als een opluchting. Veel Fransen, zeker in Algerije, namen het De Gaulle bijzonder kwalijk dat hij Algerije had opgegeven. „Het Algerije van papa is dood”, had De Gaulle in april 1962 echter verklaard. De tijden waren veranderd.
Bij een referendum op 1 juli 1962 stemde niet minder dan 99,72 procent van de Algerijnen voor onafhankelijkheid. Daarmee viel met een klap het laatste dominosteentje in een reeks die diep in de negentiende eeuw met een tik van een waaier in gang was gezet.