Ds. Bredeweg op zendingsmiddag: Timotheüs vergat naar boven te kijken
De Heere bouwt Zijn Kerk op het zendingsveld en ook in Nederland door Zijn Woord en „de dwaasheid der prediking.” Dat zei ds. G. Bredeweg woensdagmiddag tijdens de Vierde Veluwse Zendingsmiddag in het kerkgebouw van de gereformeerde gemeente te Barneveld-Centrum.
De zendingsbijeenkomst die een kleine 2000 bezoekers trok, wordt jaarlijks georganiseerd door de kerkenraden van de gereformeerde gemeenten in Barneveld-Centrum, Barneveld-Zuid, Kootwijkerbroek en De Valk-Wekerom.
Ds. Bredeweg, predikant van de gemeente Barneveld-Zuid, sprak naar aanleiding van 2 Timotheüs 2:1-13 over de verspreiding van het Woord door de hand van Paulus, Barnabas en de jonge Timotheüs. „Het Woord moet zijn voortgang hebben. Paulus had geleerd dat de bekwaamheid daarvoor van Boven, van een Ander, moest komen en niet van hemzelf.”
Timotheüs had het moeilijk in de tijd dat Paulus hem de tweede brief schreef, aldus ds. Bredeweg. „Timotheüs wordt moedeloos. Dat zie je ook wel in het zendingswerk. Het kan zijn dat alles er tegenop komt. Paulus geeft aan Timotheüs en aan alle zendelingen mee wat in 2 Timotheüs 2:8 staat: „Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt, Welke is uit den zade Davids, naar mijn Evangelie.” Timotheüs was vergeten naar boven te kijken. Paulus zegt tegen hem: Timotheüs blijf niet kijken op de omstandigheden, maar kijk naar boven. Dat is nodig in het zendingswerk, maar ook voor ons”, zo zei de Barneveldse predikant.
De mens moet leren zien dat in hem alles de dood is, zo zei ds. Bredeweg. „Er gaat een volk over de aarde dat niet meer weet hoe het verder moet, hoe het zalig moet worden. Zij hebben geen rust totdat ze kunnen zeggen: „Ik heb het zelf uit Zijne mond gehoord.””
Paulus mocht het Woord brengen in Europa, op de Areopagus in Athene, bij de purperverkoopster Lydia en „zelfs aan het hof van de Romeinse keizer waren kinderen van God.” Paulus had zegen op zijn werk, maar zijn leven was zwaar. „Paulus is ingegaan in de hemelse heerlijkheid. Daar bent u vast jaloers op. Maar bent u ook jaloers op zijn leven?”, zo vroeg de predikant.
Ds. G. Beens (Kootwijkerbroek) sprak woensdagmiddag over Jesaja 55: 13: „Voor een doorn zal een denneboom opgaan, voor een distel zal een mirteboom opgaan; en het zal den Heere wezen tot een naam, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden.” Hij bepaalde de luisteraars bij ”het spreken van het teken van het werk Gods” en deed dat aan de hand van drie gedachten: „het herscheppende werk Gods, het zichtbare werk Gods en het eeuwigblijvende werk Gods.”
Jesaja ziet in hoofdstuk 55 het verwoeste en verlaten Kanaän liggen. Het land dat eens van melk en honing vloeide, staat nu vol doornen en distelen, zo schetste ds. Beens de situatie. „Jesaja ziet echter nog meer. Hij ziet dat de Heere door het oordeel heen Zijn volk zal verhogen en Zijn naam zal verheerlijken.”
De doornen en distelen laten ook zien wie de mens is. „Doornen en distelen groeien in de woestijn. Daar zijn wij allemaal terecht gekomen door de zonde. Een doorn is nauwelijks uitroeibaar, overwoekert alles en de stengel van een doorn is heel hard. Hebt u uzelf al zo leren kennen?”, vroeg de predikant. Hij stelde dat op de zendingsvelden dezelfde prediking moet klinken als in Nederland.
Doornen en distelen dienden nergens voor en verdwenen in het vuur. „Het is wel groot vanmiddag rond het Woord bij elkaar te zijn, maar als het blijft zoals het is, is er maar één toekomst: het vuur”, zei ds. Beens.
Door het „wonder van vrije genade” kunnen doornen en distelen echter veranderen in dennebomen en mirten. „Wat nooit meer kan van onze kant, kan bij God vandaan”, zei de predikant. Als dat wonder gebeurt, „zien we de goedertierenheden van God, de liefde Gods.”
Net als de dennebomen een mooie vorm hebben, krijgen Gods kinderen ook een „andere vorm.” Door het herscheppende werk van God krijgen ze „Gods heilige wil, Gods heilige wet en Gods heilige deugden lief.”
Ds. D. de Wit (Barneveld-Centrum) –die de middag opende en sloot– sprak over Mattheüs 15:21-28 waar de geschiedenis van de Kananese vrouw staat beschreven. De predikant richtte zich in het bijzonder tot de kinderen. „De Heere leert Zijn volk te zeggen: als ik dan nergens recht op heb, mag ik dan iets krijgen uit genade”, aldus de predikant die de nood van het tekort aan zendingspredikanten aanhaalde.