Nooit gedacht
’t Is weer zover. Bij de koffieketel gaat het nu eens niet alleen over het weer, maar ook over de vakantie. „En Pieter, al bijna vakantie? Ga je nog weg?” Wat kan het mij schelen of Pieter weggaat of waarheen. Ik wil Pieter vertellen wanneer ík ga, en hoever. Hoogstens wil ik Pieters vakantiebestemming horen, om prompt te vertellen dat ik er ook ben geweest. Tenminste, in de buurt, op zo’n 1000 kilometer afstand. Ja, ja, ik weet er alles van en pomp Pieter nog even vol met goede tips, die hij toch niet ter harte neemt.
„Pieter, zeker huisje gehuurd?” Dat dacht ik wel; past precies bij hem. Altijd netjes. „En jij Gryp, zeker een huis gehuurd, of een landgoed? O, kamperen?” Stilte. „Dat had ik nu niet direct achter jou gezocht.” Waarom dan niet? „Je bent er niet zo’n type voor.”
Kennelijk moet je dus een type zijn om te kamperen. En evenzeer een (ander) type zijn om in een hotel te kruipen. Of een huisje te huren. Dat vraagt natuurlijk om nader onderzoek, en daarvoor blijf ik maar dicht bij huis.
Die ene collega, die loopt er altijd wat casual bij (meestal katoenen broek en blouse met open boord), is redelijk zuinig van inslag. Hij zal dus wel met een caravan op pad gaan. Misschien met een vouwwagen, maar dat lijkt wat te avontuurlijk voor hem. Raak, het klopt. Het is de caravan.
Bij een andere collega wordt het ingewikkeld; een vrouwelijke vrijgezel, spreekt afgewogen, is creatief, kleedt zich keurig – soms een tikkeltje alternatief. Wordt het een groepsreis voor singles of een cultureel uitstapje? Ik denk het laatste. Bijna heb ik gelijk; een stedentrip.
De derde deelnemer aan het onderzoek maakt het mij niet al te moeilijk. De stoere vrijgezel heeft, zo op het eerste gezicht, niet veel op met merkkleding, mode of geliktheid. Oerdegelijk, weinig bourgondisch. Die zal wel –zwaar bepakt– gaan fietsen. Raak! Maar niet met een sheltertje op zijn bagagedrager, hij eist een goed bed.
Ten slotte de man die maar geen afstand kan doen van zijn stropdas en colbert, zijn schoenen altijd heeft gepoetst en immer op tijd bij de kapper in de stoel plaatsneemt. Dat moet een vakantiehuis zijn. Liefst in Zwitserland of Italië. Opnieuw klopt het precies.
Slechts bij één collega zit ik ernaast. Ik hield het op een kampeerder; hij huurde een huis. Maar, vertrouwde hij me vergoelijkend toe. „Het wordt een test. Want andere jaren kampeer ik altijd.”
Intussen zit ik met een identiteitsprobleem. Er is geen consistentie tussen ‘mijn type’ en mijn wijze van vakantie houden. Hoe kom ik uit die spagaat? Mijn type veranderen lijkt me te ingewikkeld. Volgend jaar dan toch maar een landgoed huren.