Buitenland

Westen moet zich weer met Kosovo gaan bemoeien

De etnische haat in Kosovo tussen Serviërs en Albanezen is na een aantal gewelddadige incidenten weer flink opgelaaid. Ook tussen politici van beide bevolkingsgroepen vliegen beschuldigingen opnieuw over en weer. Vier jaar na de NAVO-bombardementen lijkt een oplossing verder weg dan ooit.

2 September 2003 09:00Gewijzigd op 14 November 2020 00:31

De onrust in de Servische provincie -die sinds 1999 onder VN-bestuur (Unmik) staat- dateert van begin juni. Toen werden drie leden van een Servisch gezin vermoord in hun huis in Obilic, even ten noordwesten van de Kosovaarse hoofdstad Pristina. De woning met daarin de lichamen van de 80-jarige Slobodan Stolic, zijn 78-jarige echtgenote Radmila en hun 53-jarige zoon Lubinjko werd vervolgens in brand gestoken.

Sindsdien volgden verschillende incidenten elkaar in rap tempo op. Groot was de verontwaardiging onder de Serviërs na de aanslag van 13 augustus op een groep Servische jongeren. Die waren aan het zwemmen in de rivier de Bistrica bij Gorazdevac -een Servische enclave in Albanees gebied- toen een onbekende hen met een machinegeweer onder vuur nam. De 11-jarige Pantelija Dakic en de 20-jarige Ivan Jovonic lieten in de kogelregen het leven; vier andere jongeren raakten ernstig gewond.

Op 18 augustus overleed de 45-jarige Serviër Dragan Tonic. Hij bezweek aan verwondingen die hij een week eerder had opgelopen. Terwijl hij zat te vissen in de buurt van het dorpje Skulanovo werd hij door een onbekende beschoten. Afgelopen zondag kwam een Servische Kosovaar om het leven door de ontploffing van een handgranaat in een winkel in Cernica, een Kosovaars dorp waarin zowel Serviërs als Albanezen wonen.

Servische reacties op het Albanese geweld bleven niet uit. In de stad Mitrovica, die is opgedeeld in een Servisch en een Albanees gedeelte, ontploften vorige maand kort na elkaar verscheidene bommen. En op 17 augustus bekogelden inwoners van de Servische enclave Gracanica drie Albanese voertuigen met stenen en tuigden ze de inzittenden af.

Politici uit Servië lieten zich evenmin onbetuigd. Op een open zitting van de VN-Veiligheidsraad die op 18 augustus plaatshad, beschuldigde de Servische vice-premier Nebojsa Covic de Verenigde Naties en de NAVO ervan in Kosovo „gijzelaars” te worden „van het Albanese extremisme.” De organisaties zouden te weinig doen om te voorkomen dat Serviërs het slachtoffer worden van aanslagen. Als de internationale gemeenschap niets doet, ontstaat in Kosovo een „monsterlijk mono-etnisch Albanees staatje”, zei Covic.

Waarnemers brengen het recente geweld in verband met de gesprekken die dit najaar tussen Serviërs en Albanezen moeten worden gevoerd. Die afspraak is gemaakt op de EU-top in Thessaloniki afgelopen juni. Op de agenda zullen praktische zaken staan zoals autoverkeer, stroomvoorziening, vermiste personen en terugkeer van Servische vluchtelingen. Veel zin in het overleg zullen de Albanezen niet hebben. Zij willen eigenlijk pas over praktische zaken spreken als de definitieve status van Kosovo -lees: onafhankelijkheid- is geregeld.

Voor Servië is het thema onafhankelijkheid echter onbespreekbaar, zo bleek afgelopen woensdag. Het Servische parlement nam toen een verklaring aan waarin stond dat de Albanezen in Kosovo weliswaar kunnen rekenen op een „substantiële autonomie”, maar dat de provincie onderdeel van Servië moet blijven. Alleen de socialistische partij van ex-president Slobodan Milosevic stemde tegen. Die vond dat de regering niet ver genoeg ging.

Kritiek was er in het parlement op het feit dat er van de beloofde veilige terugkeer van Servische vluchtelingen naar Kosovo tot nu toe nauwelijks iets is terechtgekomen. De Servische premier Zoran Zivkovic hield de VN en de NAVO daarvoor verantwoordelijk. Als bewijs verwees hij naar de aanslag op de zwemmende jongeren. „Hopelijk neemt de internationale gemeenschap afstand van de stereotiepen van etnische Albanezen als slachtoffers en Serviërs als baarlijke duivels”, zei Zivkovic. Veel Serviërs zullen deze woorden met instemming hebben begroet. Zij storen zich bijzonder aan het feit dat van de 230.000 Serviërs die Kosovo in 1999 als gevolg van het oorlogsgeweld moesten verlaten, er nog maar zo’n 4000 zijn teruggekeerd.

De verklaring van het Servische parlement stuitte bij Albanese politici in Pristina op hevige verontwaardiging. In een reactie noemde Bajram Rexhepi, de premier van de voorlopige regering van Kosovo (die aan de leiband van Unmik loopt), het Servische besluit een „ernstige politieke provocatie.” De verklaring zou de toch al gespannen verhoudingen in Kosovo nog meer op scherp zetten. Het is dan ook maar de vraag of de geplande gesprekken op korte termijn daadwerkelijk zullen plaatsvinden.

Overleg of niet, zeker is dat de impasse zal voortduren. Heet hangijzer vormt daarbij resolutie 1244, die de VN in 1999 na de bombardementen op Kosovo aannamen. Die bepaalt dat de Albanezen -meer dan 90 procent van alle inwoners van Kosovo- recht hebben op een verregaande vorm van autonomie. Er is echter een maar: die moet gestalte krijgen binnen de Servische staat.

Tot grote ergernis van de Albanezen weigert de internationale gemeenschap werk te maken van deze toezegging. ”Standards for status” luidt de officiële lezing: De situatie in Kosovo moet eerst zijn genormaliseerd voordat er kan worden gesproken over een definitieve status van de Servische provincie. Na vier jaar Unmik-bestuur klinkt deze verklaring echter steeds ongeloofwaardiger. Serviërs durven nog steeds geen stap te zetten buiten de enclaves, die worden beschermd door soldaten van de internationale troepenmacht KFOR. Zonder die bescherming zouden ze hun leven geen seconde meer zeker zijn. Omgekeerd wagen Albanezen zich evenmin op ’Servisch’ grondgebied.

Ondertussen neemt de kritiek op de internationale gemeenschap toe. Het Westen doet te weinig om het vastgelopen vredesproces in Kosovo weer vlot te trekken, beweert Dusan Reljic van de Berlijnse ”Stiftung für Wissenschaft und Politik” (SWP) in SWP-Aktuell van augustus. Vooral na de EU-top in Thessaloniki bestaat de indruk dat de interesse voor politieke regelingen op de Balkan behoorlijk is afgenomen. Die indruk wordt nog eens versterkt -aldus Reljic- doordat de Duitse Unmik-chef Michael Steiner twee maanden te laat werd afgelost door zijn opvolger Harri Holkeri, voormalig premier van Finland, die op 13 augustus aantrad.

De Balkan-deskundige pleit voor nieuwe initiatieven vanuit het Westen en de VN. Daarmee wordt voorkomen dat Servische en Albanese extremisten het weer voor het zeggen krijgen en dat er op den duur opnieuw moet worden onderhandeld met partijen die tot geen enkele concessie bereid zijn. Volgens Reljic zou het bijvoorbeeld nuttig zijn de internationale Balkan Contactgroep -bestaande uit de VS, Rusland, Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië- nieuw leven in te blazen. Die zou de aandacht weer kunnen richten op de kwestie Kosovo en daarmee de nieuwe Unmik-chef, Holkeri, van de broodnodige steun kunnen voorzien.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer