Mr. Sytse de Jong: Kerkverbanden tellen in besturen is achterhaald
STAPHORST – Identiteit wordt op reformatorische scholen en instellingen vaak opgehangen aan kerkverbanden. Maar professionaliteit en gedeelde reformatorische overtuiging dienen bij de selectie van bestuursleden de doorslag te geven, meent mr. Sytse de Jong.
De Jong, wethouder in Staphorst, promoveert donderdag aan de Rijksuniversiteit Groningen op een dissertatie over de identiteitsgebonden werkgever in het arbeidsrecht. In zijn onderzoek gaat hij in op de vraag wat de basis is voor de identiteit van een instelling. De Jong stelt dat de grondslag daarbij altijd richtinggevend moet zijn, niet de cultuur of het imago. In de grondslag wordt de identiteit van een school of instelling meestal gekoppeld aan specifieke kerkverbanden. Statuten bepalen dan hoeveel leden van welke kerk er in een bestuur moeten zitten.
Is deze praktijk niet achterhaald? Dienen besturen niet veel meer samengesteld te worden op basis van professionele kwaliteit en gedeelde reformatorische overtuiging?
„Ik vind dat zwak geformuleerd. Deze praktijk is achterhaald, punt. Ik zeg stellig: Besturen dienen bevolkt te worden op basis van professionele kwaliteit en gedeelde reformatorische overtuiging, punt. Dat laat onverlet dat je een zekere balans zult nastreven in een bestuur. Dat je zegt: Ho, wacht even, dat bestuur bestaat nu alleen uit leden van de Gereformeerde Gemeenten. Of: Die hersteld hervormden leggen wel erg veel gewicht in de schaal. Natuurlijk, kijk daarnaar. Maar dat ingebakken, gestolde wantrouwen van: identiteit betekent dat er een inbreng moet zijn van twee oud gereformeerden, één lid van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, twee leden van de Gereformeerde Gemeenten – alsjeblieft, liggen de fronten niet elders?
Alles is van God afhankelijk, laat dat duidelijk zijn. Maar horizontaal gesproken: als wij al amper in staat zijn met onze beperkte menskracht, geld en middelen onze instellingen goed te bemensen, dan moet het toch mogelijk zijn om voorbij te zien aan een starre afspiegeling? Een naar binnen toe gerichte nadruk op kerkelijke verhoudingen staat naar buiten toe de maatschappelijke opdracht van onze instellingen in de weg.”
Het is nu niet de praktijk. Overal in reformatorische besturen zie je nog dat tellen van kerkverbanden. Hoe zou dat kunnen veranderen?
„Ik constateer dat in onze kring de blik nog te veel intern is gericht, op de eigen kring, de eigen gezindte. Men kent elkaar, weet elkaar te vinden. En men vindt elkaar en de bijbehorende machtsevenwichten ontzettend belangrijk. Ik zou graag willen dat wij in onze gezindte naar buiten zouden durven te kijken. Ik heb niets tegen eigen instellingen en organisaties, maar zuilvorming moet geen doel op zich zijn. Met Hoedemaker zeg ik: heel de kerk en heel het volk. Dáár moeten onze instellingen zich sterk voor maken. En we moeten daarbij schouder aan schouder staan. En dus onszelf afvragen wat voor nut het heeft om aan rigide structuren vast te houden.
Gelukkig bespeur ik ook beweging de andere kant uit. Neem de SGP-Kamerleden: Van der Staaij is oud gereformeerd, Dijkgraaf is lid van de Gereformeerde Gemeenten. Denk je dat het voor mij, lid van de Hersteld Hervormde Kerk, ook maar één punt van overweging is? Als wij goede mensen hebben die ons vertegenwoordigen, fantastisch!”
Sommige reformatorische kerken onderzoeken of een stichting of vereniging, van een school bijvoorbeeld, omgezet kan worden naar „zelfstandig onderdeel van een kerkgenootschap.” Wat is het voordeel?
„Als men dat wil, dan zeg ik: Vooral doen. Vraag is wel: waarom wil men dat? De reden is kennelijk gelegen in het feit dat de scholen of zorginstellingen onvoldoende vrijheid meer hebben. Daarom betoog ik juist in mijn proefschrift dat het identiteitsgebonden werkgeverschap moet worden gehonoreerd, óók ten aanzien van instellingen die níét onder een kerkgenootschap vallen. Natuurlijk is het zo dat de bescherming van het kerkgenootschap het grootst is.
Maar wanneer je bezig bent om instellingen onder de vlag van het kerkgenootschap te brengen, moet je niet vergeten dat de bescherming van het kerkgenootschap met name ziet op de interne organisatie. Zodra een zorginstelling een beleid gaat voeren om mensen wel of niet toe te laten, ben je niet meer bezig met de interne rechtsverhoudingen binnen het kerkgenootschap. Ik zoek het daarom meer in een versterking van de identiteitsgebonden instelling als zodanig. Anders loop je het gevaar van ijsschots naar ijsschots te gaan springen. Dat is een wankele bezigheid.”