Commentaar: Kamer moet nu werk maken van werk voor ouderen
De Eerste Kamer nam afgelopen nacht het historische besluit om ruim een halve eeuw na invoering van de Algemene Ouderdoms Wet (1957) de AOW-leeftijd van 65 jaar te verhogen.
Een meerderheid van VVD, CDA, D66, GroenLinks en ChristenUnie stemde in met het voorstel waarmee deze partijen uitvoering gaven aan het “Kunduzakkoord” dat ze sloten na de val van het kabinet-Rutte. Ook de SGP stemde voor.
Door de aanname van het wetsvoorstel gaat de AOW-leeftijd in 2013, 2014 en 2015 steeds met 1 maand omhoog. In de jaren 2016, 2017 en 2018 stijgt de pensioenleeftijd met 2 maanden en in 2019 met 3 maanden. In dat jaar is de AOW-leeftijd dus 66 jaar. In 2023 wordt dat 67 jaar. Daarna wordt de pensioenleeftijd gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting.
Voor die AOW-leeftijdsverhoging is veel te zeggen. Zo worden ouderen steeds ouder en krimpt de beroepsbevolking. Staan er nu nog bijna vier werkenden tegenover één gepensioneerde, in 2040 is dat gehalveerd tot nog maar twee. Voor zowel de staatskas als de nationale arbeidsmarkt is het daarom goed dat ouderen langer gaan doorwerken.
De maatregel om de AOW-leeftijd al volgend jaar te verhogen met 1 maand kan vervelend uitpakken voor ouderen met een klein inkomen. Voor hen is het soms moeilijk om het verlies van een maand AOW op te vangen. Het is goed dat minister Kamp (Sociale Zaken) dit nog eens goed onder de loep neemt. De snelle verhoging van de AOW-leeftijd met steeds een maand levert daarnaast ook andere invoeringsproblemen op, omdat die pensioenleeftijd doorwerkt in vele tientallen andere wetten die nu dus veelvuldig zullen moeten worden aangepast de komende jaren. Diverse organisaties en partijen hebben Kamp daarop terecht gewezen.
Toch valt er juist ook wat voor te zeggen om al snel te beginnen met de verhoging van de AOW-leeftijd. Zo wordt voorkomen dat, zoals bij veel hervormingsmaatregelen, de lasten vooral komen te liggen bij jongere generaties. Het is nogal wat om vooral van hen solidariteit te vragen om daarmee de soms goudgerande pensioenregelingen van ouderen (VUT en prepensioen) te kunnen financieren.
Bij de maatregel die vannacht is afgehamerd dient echter vooral beseft te worden dat het stukken gemakkelijker is om de AOW-leeftijd te verhogen, dan het daadwerkelijk aan de slag houden of krijgen van ouderen. Want hoewel senioren nu al steeds iets langer doorwerken is hun arbeidsmarktpositie nog bepaald niet om over naar huis te schrijven.
Dat de vijf partijen in hun Lenteakkoord ook besloten om juist flankerend beleid, dat het voor werkgevers en ouderen aantrekkelijker maakt om langer te participeren (zoals de premiekorting en de doorwerkbonus), te torpederen, geeft de indruk dat vooral bezuinigingsdenken leidend is geweest bij de historische stap van vannacht. In combinatie met de versoepeling van het ontslagrecht zouden ouderen op die manier best eens lelijk in de knel kunnen komen.
Het valt daarom te hopen dat de partijen in de Kamer, nu de AOW-stap een feit is, snel werk maken van een betere kans op werk voor ouderen.