Binnenland

„Oplettende lezers zien dat ik christen ben”

Nederlandse historici zouden wat ambitieuzer mogen zijn. Ze zijn te bescheiden in wat ze willen. Dat vindt althans de Amerikaanse historicus prof. dr. James C. Kennedy. Zijn colleges als Amsterdamse hoogleraar Nederlandse en Europese geschiedenis (Vrije Universiteit) gaan dezer dagen van start.

Tineke Goudriaan
1 September 2003 10:58Gewijzigd op 14 November 2020 00:31

Dr. Kennedy constateert dat Amerikaanse geschiedkundigen anders in elkaar steken dan hun Nederlandse collega’s. „Amerikaanse historici polemiseren meer. Als ze een onderzoek presenteren, vinden ze eigenlijk dat andere historici het desbetreffende onderwerp tot op dat moment verkeerd beoordeeld hebben. Nederlandse geschiedkundigen onderzoeken daarentegen een onderwerp dat nog niet is onderzocht. En hun bevindingen delen ze in een lijvig boek aan medehistorici mee.”

Kennedy vindt dat Nederlanders minder bevlogen en meer op details zijn gericht. Daarentegen leveren Amerikanen meer interpretatie en zijn ze meer met elkaar in debat. „Dat kan ook een probleem zijn. Amerikanen houden zich misschien te veel met andere historici bezig en niet met wat in het verleden is gebeurd. Risico van de Amerikaanse ambities is ook dat het niet altijd een goed uitwerking op de kwaliteit heeft. Je zegt dat je wat te vertellen hebt, maar uiteindelijk heeft het resultaat veel weg van gebakken lucht.

Hoe die verschillen te verklaren zijn? De Nederlandse historici zijn meer beïnvloed door Leopold von Ranke, die benadrukte dat het in het historisch onderzoek ging om „Wie es eigentlich gewesen (ist).” Amerikaanse historici zijn veel meer door de politieke cultuur beïnvloed. Ze zijn gericht op strijd en conflict, gewend aan debat en argumenteren. Ze staan ook meer in een retorische traditie. Nederland is duidelijk geen land van retorici, van redenaars die hun mening eens fijntjes zeggen. Niet in Den Haag en ook niet in historiciland. Een eeuw geleden waren er daarvan meer aanwezig dan nu.”

Ambitieuze docent
Kennedy’s Amsterdamse gehoor zal merken met een ambitieuze docent van doen te hebben. „Het leven is kort. Ik ga mijn studenten aanmoedigen om veel en meer te willen.” Zelf gaat hij -wat heet- comparatief onderzoek doen: Nederland vergelijken met andere landen. Zijn werkterrein omvat de Nederlandse en de Europese geschiedenis van na 1870. „Ik ga vooral studie maken van de ”public virtues”, de deugden die mensen menen nodig te hebben voor een goede samenleving.

Dat is een nogal conservatief vraagstuk: alleen conservatieven voelen zich bij deze vraagstelling op hun gemak. Maar ik stel vast dat er in de jaren ’70 en ’80 wel degelijk publieke deugden waren. De oude moraal was weliswaar weggevallen, maar daarvoor was een nieuwe in de plaats gekomen, ook al werd die niet expliciet benoemd. Solidariteit en een impliciet gevoel van verplichtingen aan anderen zijn bijvoorbeeld waarden die je in de jaren ’70 ziet opkomen. Ik zie dus geen vacuüm, maar een vervanging van de breedchristelijke moraal. Ik wil onderzoeken wat dat precies inhield en hoe andere landen -vooral Zweden, Finland en Frankrijk- deze jaren beleefden.

Het is opmerkelijk dat deze landen zeker zo geseculariseerd zijn als Nederland, maar dat daar toch meer een soort natuurwet is overgebleven. Er is meer een begrip overeind gebleven van wat je wel en niet hoort te doen. Het sterke natiebesef in Frankrijk heeft daaraan bijgedragen. Dat Scandinavische landen grote eenheid op moreel gebied kenden, hebben ze wellicht te danken aan het bestaan van een soort staatskerk. Het ontbrak Nederland aan zo’n eenheid, maar hier zie je ook sinds de zeventiende eeuw godsdienstige versplintering.

Het Nederlandse protestantisme heeft zich ook vooral op openbaring en niet op de natuur beroepen. Openbaring is echter vooral een appèl voor geloofsgenoten, niet voor landgenoten. Het sterke godsdienstige besef heeft de versplintering van de moraal bevorderd.”

Christelijke trekjes
Tot deze zomer doceerde James Kennedy aan het Amerikaanse christelijke Hope College in Holland (Michigan). Een instelling die naar eigen zeggen wat betreft inhoud en uitstraling een stuk duidelijker christelijk is dan zijn nieuwe werkgever, de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam. „De VU is een instelling met christelijke trekjes. In bepaalde opzichten christelijk, in andere duidelijk niet. Dat wil hij ook niet zijn. In de praktijk heeft de christelijke signatuur weinig betekenis voor het bedrijven van wetenschap. Medewerkers krijgen veel vrijheid om te doen wat ze willen: prima als het met het christelijk geloof te maken heeft, ook prima als het daar niet mee te maken heeft. Vooral bij Letteren zie je een relatief grote belangstelling voor de rol van religie. En ik vermoed dat de vriendelijkheid ook een naeffect is van het christelijke verleden. Het kan voordelen hebben om wetenschappelijk een bredere blik dan een zuiver christelijke te hebben. Anderzijds is het een verlies dat met je robuuste christelijke identiteit ook een samenhangende visie wegglipt.”

Oplettende lezers kunnen aan Kennedy’s werk zien dat hij een christen is, denkt hij. Toch is hij daarover in zijn proefschrift ”Nieuw Babylon in aanbouw” (1995) en zijn studie ”Een weloverwogen dood” (2002), over de geschiedenis van het euthanasiedebat, niet expliciet. „Mijn christelijke overtuiging heeft veel te maken met hoe ik over geschiedenis denk en ook met hoe ik over geschiedenis schrijf. Ik neem de opdracht om je geloof te integreren serieus. Sommige christelijke historici kiezen er dan voor om kerkhistorische of typisch protestantse onderwerpen te onderzoeken. Dat vind ik te gemakkelijk. Ik zie het als een uitdaging om een breder veld te bestrijken.

Ik probeer de geschiedenis vanuit een christelijk levensgevoel te beschrijven. Bijvoorbeeld door fair te zijn: ik wil de mensen die ik in mijn werk beschrijf recht doen. Rechtvaardigheid ten opzichte van mijn naaste, dat is ook een christelijke roeping. Ik denk ook over de betekenis van het geloof en over Gods hand in de geschiedenis, maar ben van mening dat je geen studie kunt presenteren op basis van Gods hand in de geschiedenis. Je moet tegelijk de tegenpool dat de vraag daarnaar nutteloos zou zijn vermijden. Het moet in je achterhoofd blijven: wat zal Gods bedoeling zijn, waar gaat de geschiedenis naartoe? Dus meer als onderwerp voor meditatie, als een vraag van het schepsel aan de Schepper.”

Roeping
Groot voorbeeld voor de historicus is de Franse graaf Alexis de Tocqueville (1805-1859). „Van zijn stijl en inzichten heb ik veel geleerd. Hij deed aan reflectieve geschiedschrijving: nadenken en meedenken over bepaalde ontwikkelingen en zien hoe dat in de geschiedenis gegroeid is. Hij had oog voor de grote vraag naar de kwaliteit van een samenleving. Zijn reflectieve aanpak moedigt lezers aan tot een diepere bezinning over wat ontstaan is.”

Kennedy wil op een vergelijkbare manier te werk gaan. Of hij op termijn in Nederland wil blijven, weet hij nog niet. Hij voelt zich meer in de Verenigde Staten dan in Nederland thuis en dus is er een goede kans dat hij nog eens teruggaat. „Het hangt ervan af waar ik me toe geroepen voel.” Of hij zijn toekomst met een christelijke instelling verbindt? „Ik geloof in christelijke instellingen, maar een staatsinstelling sluit ik voor mezelf niet uit. Een bepaald soort strijd die je altijd weer bij christelijke instituten tegenkomt, mis je daar: de vraag hoe christelijk de instelling moet zijn. Die vind ik ook op de VU al niet en dat is even een verademing, al geef ik toe dat ik het tegelijk mis.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer