Joy gaat eigen weg na afscheid van mennonitische jeugd
„Ik had een diepe geestelijke honger naar God.” Joy Weaver (26) groeide op als mennonitische in de Verenigde Staten. Hoewel ze genoot van de veiligheid en de duidelijke regels van deze gemeenschap, werd ze ook voortgedreven door onrust en wist ze lange tijd niet wie ze zelf was.
Toen Joy tien was, naaide ze haar eigen jurken. „Ik zocht altijd een manier om op te vallen. Ik maakte bijvoorbeeld een net iets opvallender pofmouw dan hoorde. Later mocht ik zelf kleren kopen, maar op een dag verbrandde mijn moeder ze allemaal omdat ze niet kuis genoeg waren. Voortaan moest ik weer vreselijke zelfgemaakte jurken dragen.”
Joy wordt in 1986 in Bedford, Pennsylvania, geboren als jongste telg van het gezin. Haar ouders, John en Anna Weaver, zijn heel blij met haar. Met vijf kinderen vormen ze een relatief klein gezin in een omgeving waar echtparen met zeven tot elf kinderen meer de maatstaf vormen.
Amish
Als de oudste dochter in het gezin elf jaar is, wordt ze bekeerd. Dit zet haar ouders aan het denken. Ze gaan zelf in de Bijbel lezen, hoewel dit eigenlijk niet de bedoeling is binnen de amishgemeenschap waartoe ze op dat moment nog behoren. Ze lezen over „een nieuwe schepping zijn in Christus” en realiseren zich dat hiervoor binnen hun gemeenschap geen plaats is.
Vlak voor de geboorte van Joy verlaat het gezin de besloten amishgemeenschap en sluit zich aan bij de behoudende Fellowship Mennonieten, een enorme overstap. Joy herinnert zich nog goed de impact die deze beslissing van haar ouders had, ook jaren later.
„Tegelijk met mijn moeder maakten nog zeven van haar negen broers en zussen dezelfde overstap. Ze waren onder meer aan het denken gezet door een christentaxichauffeur die hen geregeld reed als ze op reis gingen. In die periode was er sprake van een opwekking waarbij veel amish tot bekering kwamen. Ze kwamen in het geheim bijeen om samen te bidden en de Bijbel te bestuderen.”
Joy vertelt dat haar oma’s hart „gebroken” was doordat de meeste van haar kinderen de amishgemeenschap verlieten. „Mijn oma en stiefopa woonden twintig uur rijden bij ons vandaan. We gingen twee keer per jaar naar hen toe. Als we kwamen, verliet mijn opa de kamer; hij wilde mijn ouders niet zien of spreken. De kinderen moesten aan tafel het boterkuipje aan oma doorgeven omdat zij mijn moeder niet mocht aanraken zodat ze niet besmet zou worden met haar zonde. De sfeer was verschrikkelijk.”
Eenzaam
Moeder Anna beseft naar eigen zeggen pas jaren later dat God haar bekeerde toen ze achttien was. Joy: „Ze vertelde mij dat de last van haar zonde zwaar op haar drukte. Op een dag zat ze in de koets en beleed haar zonden aan God. Ze bad dat ze haar leven aan Hem wilde geven. Opeens voelde ze hoe een zware last van haar schouders werd afgenomen.”
Niet dat ze destijds woorden had voor wat er op dat moment met haar gebeurde. Anna had als kind al een honger naar God. Ze verborg zich op zolder om de Bijbel te lezen. Hoewel ze dit stiekem deed, werd ze ervan beschuldigd „der fremde Glaube” (het vreemde geloof) te hebben. Eenzaam en onbegrepen zocht ze haar weg binnen een gesloten gemeenschap.
Jaren later lijkt haar dochter Joy hetzelfde lot beschoren. Bij Joy begint de twijfel over de gemeenschap waarin ze opgroeit al vroeg. Ze wil deze echter niet uit bitterheid verlaten, zoals ze bij talloze anderen ziet.
„Toen ik veertien was, zei ik tegen mijn nichtjes en neefjes: „Op een dag ga ik hier weg en zal ik geen kapje meer dragen.” Ze waren ontzet en durfden het niet tegen mijn ouders te zeggen. Ik was erg opstandig als kind en had een slechte verhouding met mijn moeder, hoewel ze haar best deed om mij te helpen.”
Andere christenen
Als ze een jaar of achttien is, mag Joy een onderwijscursus van een maand volgen bij de internationale zendingsbeweging Jeugd met een Opdracht (JMEO). „Dat was mijn eerste echte contact met andere christenen. Ik had altijd alleen maar veroordeling gehoord over mensen die anders waren dan wij, terwijl ik bij hen juist iets zag waar ik naar op zoek was.”
Het gezin woont niet in een gemeenschap maar op een boerderij. „Onze buren waren baptist. Omdat ze er anders uitzagen –de vrouw droeg een broek–, vonden wij dat ze ver van de waarheid vandaan waren, hoewel we hen niet eens kenden. Dat vind ik nog steeds een gebrek van de mennonitische gemeenschap, de manier waarop zij christenen buiten de eigen gemeenschap veroordeelt, dat de mensen zich beter voelen dan anderen. En ook dat het geloof op angst is gebaseerd. Je moet gered worden omdat je anders naar de hel gaat. In onze kerk in Nederland –Crossroads, een evangelische gemeente met Amerikaanse pastors– hadden we een prekenserie over genade. Als je nooit geleerd hebt van genade te leven, is het moeilijk om dat te accepteren. God is heilig, maar ook liefdevol.”
Bij Joy groeit het verlangen om de zendingsschool van JMEO te gaan doen. Na familieberaad wordt besloten dat dit is uitgesloten omdat de mensen van die instelling niet echt christen zijn. Joy is wanhopig en komt in een geestelijk donkere periode terecht. Totdat ze een keer met een vriendin meegaat naar een gemeente van meer charismatische mennonieten. Hier wordt voor haar gebeden en Joy ervaart een diepe geestelijke vervulling en blijdschap.
Vanaf dat moment verandert haar leven totaal. Als ze naar huis gaat, zien haar ouders de verandering nog voordat ze de drempel overstapt. Als ze voor de tweede keer haar ouders hetzelfde verzoek doet, stemmen die uiteindelijk in, hoe moeilijk het ook voor hen is om hun dochter los te laten.
Cultuurschok
Tijdens de ”outreach” van JMEO, een zendingsreis aan het einde van de training, leert ze in het Spaanse Girona haar toekomstige Nederlandse man Huibert-Jan kennen. Na een lange weg trouwt ze met hem en komt in 2011 in Nederland terecht. Dit betekent voor Joy het afscheid van haar leven als mennonitische én van haar land.
Die dubbele cultuurschok gaat haar niet in de koude kleren zitten. „De eerste maanden in Nederland waren erg moeilijk. Aan de buitenkant zag niemand meer verschil. Ik kreeg geen vragen meer waarom ik een hoofdkapje droeg en kon ongemerkt over straat lopen. Maar vanbinnen ben ik nog steeds anders.”
Soms voelt Joy zich „zo verloren in de wereld. Zo veel keuzes, zo veel vrijheid. Ik mis de mennonitische gemeenschap: de veiligheid en geborgenheid, dat je ergens bij hoort. Maar ook de eenvoudigheid van het bestaan; geen computerspelletjes bijvoorbeeld. Tot mijn tienertijd had ik nog nooit films gezien, en dat vond ik fijn.”
Toch, als ze met Kerst teruggaat naar haar familie, ontdekt ze dat ze vervreemd is van haar wortels, dat ze zich er niet meer thuis voelt. Dat ze vergeten is hoe zwaar het is om zelf geen keuzes te mogen maken. Inmiddels heeft ze meer rust en voelt ze zich thuis in Nederland en in haar kerk.
„Uiteindelijk is ons huis niet hier op aarde. Ik leer dat ik de goede dingen die ik heb meegekregen niet hoef weg te gooien, maar dat ik ook niet meer alles wat mijn ouders leren, hoef te omhelzen. Ik mag ontdekken wie ik zelf ben, ik mag mijn eigen weg gaan en leven van Gods genade.”