„Afgestoten dorpskerk moet ontmoetingsplek blijven”
GRONINGEN – Dorpskerken moeten een ontmoetingsplek blijven, ook als het gebouw niet meer functioneert voor de eredienst. Dat vindt prof. dr. Gert-Jan Hospers, docent economische geografie aan de Universiteit Twente.
Hij sprak vrijdagmiddag in Groningen op een door de Stichting Oude Groninger Kerken georganiseerd symposium. De bijeenkomst, in de monumentale Der Aa-kerk in het hart van de stad, werd gehouden ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van directeur Peter Breukink.
Prof. Hospers, auteur van het boek ”Krimp”, sprak over het creatief omgaan met krimp van de bevolking, waarmee de provincie Groningen te kampen heeft. Hij vindt dat de provincie in dit opzicht veel kan leren van de manier waarop de kerk de laatste jaren met het thema is omgegaan.
De hoogleraar nam de Protestantse Kerk in Nederland als voorbeeld. Die heeft volgens hem laten zien dat dorpskerken „prima samen op weg kunnen gaan.” Zo vormen predikanten in de Achterhoek een soort „vliegende brigades”, die vanuit plaatsen als Winterswijk en Aalten het omliggende gebied bedienen.
Krimpende dorpen krijgen met een dalend voorzieningenniveau te maken, aldus prof. Hospers. Hij vindt het belangrijk dat er in ieder geval een ontmoetingsplaats in dorpen overblijft. Daarvoor acht hij de kerk een goede plek.
Jan Verrelst, stedenbouwkundig architect uit Antwerpen, ging in op zo’n ontmoetingsplek: de kerk van Leegkerk, onder de rook van Groningen. De romano-gotische kerk dateert uit de dertiende eeuw. Om elkaar in het kerkgebouw te kunnen ontmoeten, is het nodig een aantal basisvoorzieningen aan te brengen.
Het bureau waarvoor Verrelst werkt, heeft een ontwerp gemaakt. Hij kenschetste het karakter ervan met de woorden „stilte” en „licht”. De architectuur van de kerk benadrukt volgens hem „stilte en verinnerlijking.” Het licht dat naar binnen valt, is natuurlijk en wisselt met de seizoenen. Die dingen wil hij vasthouden. Verrelst koos daarom voor een compacte ruimte bij de entree. Eerst overwoog hij om daarvoor glas te gebruiken, maar uiteindelijk is het een veldkleurige koperplaat worden, waarachter de voorzieningen een plaats zullen krijgen.
Verrelst vindt dat een architect dienstbaar moet zijn. Dat sluit een spannend ontwerp niet uit, zei hij. „We beschikken over eigentijdse materialen, vormen en technieken, ook voor monumentale gebouwen. We kunnen elementen toevoegen, zodat oud en nieuw op een goede manier samengaan.”
Prof. dr. Vincent van Rossem, hoogleraar monumenten en stedelijke vraagstukken aan de Universiteit van Amsterdam, merkte op dat zijn ouders een aversie tegen de kerk hadden, terwijl hij zich inzet voor het behoud ervan. Hij liet zien hoe in de hoofdstad vele kerken zijn gesloopt of een herbestemming hebben gekregen. De hoogleraar vindt het belangrijk dat iets van de oude bestemming zichtbaar blijft als een kerkgebouw een andere functie krijgt. „Bij hergebruik van kerken zul je altijd compromissen moeten sluiten”, stelde hij. Als voorbeeld noemde hij de Posthoornkerk aan de Lindegracht. De gemeente wilde de kerk, die op instorten stond, afbreken. Zij werd van de sloop gered door een stichting. In het gebouw zijn kantoren gevestigd, maar een groot deel van de oorspronkelijke ruimte is behouden.