Afscheid van Defensie
Over enkele dagen verlaat ik Defensie als actief dienend officier van de Koninklijke Landmacht. Ik neem afscheid van de krijgsmacht. Maar ook de Nederlandse politiek lijkt afscheid te nemen van Defensie, dat wil zeggen in financieel opzicht. Met het oog op de Tweede Kamerverkiezingen van september komen verschillende politieke partijen namelijk alweer met forse kortingen op Defensie aanzetten. Dit artikel wil een ode zijn aan de verrichtingen van de krijgsmacht gedurende mijn loopbaan en een waarschuwing aan politiek Den Haag om niet te lichtzinnig om te springen met de veiligheid van ons land.
Als dienstplichtig soldaat ben ik opgekomen tijdens de Koude Oorlog. Na buitenlandse missies in het verre verleden –Korea en Nieuw-Guinea– tekende Nederland in 1979 in op de VN-operatie in Libanon, Unifil. In 1980 heb ik hiervan deel uitgemaakt. Met Unifil en wat later met de MFO-missie in de Sinaï begon Nederland zich te manifesteren als middelgrote mogendheid die een bijdrage wilde leveren aan de bevordering van de internationale rechtsorde. Dat paste heel goed in ons beleid van ”dominee en koopman”, waarbij handelsbelangen en verbetering van het lot van de naaste in den vreemde hand in hand gingen.
Als klein land leverden wij in Libanon een compleet pantserinfanteriebataljon –eigenlijk bedoeld om op de Noord-Duitse laagvlakte het Warschaupact tegen te houden-– wat betekende dat de Nederlandse bijdrage gezag afdwong door zijn potentieel aan gevechtskracht. Al was het probleem wel dat terugschieten op milities en Palestijnse terroristen bij de VN niet gebruikelijk was.
Na mijn dienstplichttijd ben ik Ruslandkunde gaan studeren en keerde ik eind jaren tachtig terug in de gelederen van de landmacht, ditmaal als officier. Vanuit de landmachtstaf maakte ik begin jaren negentig mee dat het ‘vijandelijke’ studieobject, de Sovjet-Unie en het Warschaupact, in rap tempo uit elkaar viel.
Daarmee werd de wereld er niet veiliger op, zoals bleek met de oorlog tegen Irak. Wederom nam Nederland deel aan VN-operaties, vooral in voormalig Joegoslavië. Daar zou Nederland zijn zwarte bladzij uit de vaderlandse militaire geschiedenis vinden, te weten in Srebrenica. Het Nederlandse bataljon was dit keer om politieke redenen (te) licht uitgerust en lag al maanden onder een blokkade van de Servische troepen.
De afloop is bekend, het Nederlandse bataljon moest de aftocht blazen en duizenden Bosnische moslims werden vermoord door de Serviërs.
Na dit echec koos Nederland voor een andere benadering in zijn militaire optreden: niet vertrouwen op anderen maar –ter bescherming van je troepen– alles zelf meenemen. Naast de grondtroepen dus ook wapensystemen zoals kanonnen, gevechtshelikopters en jachtvliegtuigen. En onder de VN-vlag traden we liever niet meer op als ”shooting ducks”. Voortaan werd er teruggeschoten!
Die zelfbewuste en vastberaden benadering was al in 1999 te zien, toen Nederlandse F-16-gevechtsvliegtuigen als een van de weinige zich konden meten met die van de VS en daarom deel mochten nemen aan de door de Amerikanen geleide NAVO-aanval op de Servische troepen rond Kosovo. Daar zuchtte toen de Albanese bevolking onder de repressie van Servië. Tijdens de aanval schoot een Nederlandse vlieger een Servisch gevechtsvliegtuig van Russische makelij neer.
Die glorietocht als middelgrote mogendheid met een relatief grote militaire inzet in het buitenland continueerde Nederland in het eerste decennium van deze eeuw met de operaties in Irak en Afghanistan. Alom werd Nederland internationaal geprezen voor zijn ferme militaire inzet; juist ook in gevaarlijke regio’s, zoals Uruzgan in Afghanistan. Een flinke bijdrage van de krijgsmacht aan buitenlandse missies terwijl de Nederlandse regering sinds het einde van de Koude Oorlog in 1991 al voortdurend en fors op het leger had bezuinigd.
Lange tijd is de slagkracht van Defensie gespaard gebleven. Maar terwijl er nog steeds politieke partijen zijn die volhouden dat er nog vet op de botten zit, is het duidelijk dat de bezuinigingen zwaar drukken op de operationele inzet van de krijgsmacht.
Onder de laatste kabinetten zette Nederland veel materieel in de etalage en is het aantal militairen behoorlijk gereduceerd. Het is triest om te zien dat een kabinet formeel valt op (voortzetting van) de missie in Uruzgan, waarvoor enkele tientallen militairen het leven hebben gelaten, en dat er vervolgens 1 miljard euro wordt gekort op het defensiebudget van 8 miljard euro.
Defensie is een gemakkelijke prooi voor bezuinigingen. Daar gaan geen duizenden de straat voor op. Bovendien, de Russen komen niet meer, dus waar zouden we het leger nog voor nodig hebben?
Al eerder heb ik in deze krant gewaarschuwd dat we ons ten onrechte veilig wanen. Hebben we straks nog de benodigde militaire middelen als Venezuela de Antillen binnen zou vallen? Is er nog de capaciteit om onze energieroutes over zee te garanderen, antiterreureenheden vliegend te transporteren of versterkingen te sturen naar bedreigde NAVO-regio’s vanwege een herbewapend Rusland?
Ik neem afscheid van een krijgsmacht die na de verkiezingen opnieuw klappen te verduren krijgt. Laten we hopen dat het afscheid dat de politiek neemt van Defensie de veiligheid van ons land niet op het spel zet.
De auteur is luitenant-kolonel der Limburgse Jagers. Reageren? goedbekeken@refdag.nl