Uit het eerder gemelde beginsel van leven uit die hebbelijke genade, vloeien nu, afhankelijk van God, al de geestelijke werkzaamheden van een christen. Daaruit oefent hij in steile afhankelijkheid alle christelijke deugden. Uit de goede schat van zijn hart brengt hij goede dingen voort. Daaruit komt voort de ware geestelijke overtuiging of de droefheid naar God.Nu ziet hij pas echt wat een ellendig schepsel hij vanuit de natuur voor God is. Dat weegt hem nu eerst recht op de ziel. Nu is hij daarover pas recht aangedaan. Nu ziet hij eerst recht dat hij het leven niet kan vinden in zijn hand. Nu is hij radeloos bij zichzelf. Nu ziet hij pas goed dat hij een Borg nodig heeft en dat hij zonder Christus niet gelukkig kan worden.

Deze overtuiging ontstaat uit geestelijk zaligmakend licht. De uitverkoren zondaar ontvangt dat in de wedergeboorte. Daardoor wordt het verstand zaligmakend verlicht. Daardoor ziet hij de dingen heel anders dan hij ze tevoren zag. Dat zaligmakende licht wordt vergezeld met veel zuiverder, hartelijker en geestelijker werkzaamheden. Jeremia 31:19 spreekt hier van: „Zekerlijk, nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelven ben bekendgemaakt, heb ik op de heup geklopt en ben beschaamd, ja ook schaamrood geworden, omdat ik de smaadheid mijner jeugd gedragen heb.”

Gerardus van Aalst, predikant te Westzaandam (Geestelijke mengelstoffen, 1758)