Frankenthal bood vluchtelingen bescherming in roerige Reformatietijd
De Duitse stad Frankenthal bestaat 450 jaar. De vereniging voor de kerkgeschiedenis van de Pfalz vierde dit jubileum afgelopen vrijdag en zaterdag met een symposium.
In juni 1562 trekken zestig Nederlandse gezinnen onder leiding van Petrus Datheen per schip van Frankfurt over de Rijn naar het zuiden. De Spaanse inquisitie heeft hen uit Nederland verdreven en na enkele jaren van rust in het Lutherse Frankfurt zijn zij ook daar niet meer welkom. Frederik III, keurvorst van de Palts, biedt de vluchtelingen wel bescherming. In Frankenthal staat een klooster leeg en daar mogen de Vlaamse vluchtelingen zich vestigen. Daar vertaalt Datheen de Heidelbergse Catechismus en berijmt hij de Psalmen.
De vereniging voor de kerkgeschiedenis van de Pfalz vierde dit jubileum afgelopen vrijdag en zaterdag met een symposium. De emeritus hoogleraar kerkgeschiedenis Gustav Adolph Benrath belichtte voor de ruim honderd aanwezigen de levensgeschiedenis van Datheen. Hij staat in het bijzonder stil bij de door Frederik III georganiseerde godsdienstgesprekken met de dopers. Van gereformeerde zijde was Datheen de woordvoerder.
De verhouding van Oude en Nieuwe Testament is het belangrijkste onderwerp van gesprek. De dopers versmallen de Schrift tot de Bergrede, terwijl Datheen zich juist op het Oude Testament beroept om de taak van de christelijke overheid bij de reformatie van de kerk te onderstrepen. Volgens Benrath staan twee vormen van biblicisme tegenover elkaar, omdat Datheen geen oog heeft voor de nuances in de heilsgeschiedenis. In de verbondstheologie van Heinrich Bullinger is dat anders.
Aan het eind van zijn leven moet Datheen zelf uit Nederland vluchten omdat hij de politiek van de Oranjes te tolerant vindt. Hij raakt in zijn teleurstelling zelfs voor een periode onder invloed van spiritualisten en dopers, maar neemt daar uiteindelijk toch afstand van, al keert hij niet meer terug in de ambtelijke dienst van het Woord.
Op de tweede dag van het congres staat een andere Frankenthaler centraal: Daniel Bernard, die in de achttiende eeuw vanuit Duitsland naar Nederland moet vluchten. Dr. Albert de Lange, freelance historicus, belicht het leven van Bernard, die vaak als koopman betiteld wordt, maar in feite na een korte en succesvolle carrière in de koloniën, vooral rentenier was. Zijn tweede huwelijk liep uit op een drama en een scheiding van tafel en bed. De Lange geeft verschillende mogelijke antwoorden op de vraag waarom Bernard het Stipendium heeft gesticht. Ondanks herhaald onderzoek daarna, blijft dat onduidelijk. Dr. M. Schinkelshoek heeft in een recente dissertatie het raadsel ook niet op kunnen lossen, hoewel hij de uitvoerige verslagen van de juridische strijd rond de scheiding en de erfenis van Bernard heeft doorgeploegd. Het geld voor het Stipendium is slechts een klein deel van zijn erfenis, de beleggingen in Engelse ponden. Het is des te opmerkelijker dat van dit geld zoveel studenten uit de Pfalz en Hongarije hebben kunnen profiteren.
Namens het Stipendium licht dr. H. van den Belt, universitair docent in Utrecht, in het kort de veranderingen in het Nederlandse theologische landschap toe. Het curatorium wil de traditie graag voortzetten en heeft daarom besloten om studiebeurzen beschikbaar te stellen voor promovendi uit de Pfalz en Hongarije aan alle academische theologische instellingen in Nederland. Van den Belt zal ook na zijn vertrek naar Groningen lid van het curatorium blijven.
Sabine Fritsch, predikante in Böhl-Iggelheim, vertelt over haar ervaringen in Utrecht in 1981-1982. Zij heeft geleerd van de onbevangen ontmoeting tussen de verschillende geloofsrichtingen en van het leven als vreemdelinge. De ontwikkelingen in Nederland liepen ongeveer 15 jaar voor op Duitsland. Verschillende aanwezigen onderstrepen het belang van de theologische contacten voor de toekomst.
Een van de emeritus predikanten, ds. J. Kraiter, vertelt hoe hij als Duits oorlogskind het verblijf als Bernardiner in Nederland (1992-1954) heeft ervaren. Voor zijn hospita moest hij ’s morgens een stuk uit de krant en ’s avonds een hoofdstuk uit de Statenvertaling voorlezen. De persoonlijke verhouding tussen de docenten en de studenten was veel directer dan in Duitsland. Als lid van het dispuut koinonia hield hij in Nederland zijn eerste preek. De mentor, prof. dr. A. A. van Ruler, voegde hem na afloop in het Duits toe: „Een predikant moet de preekstoel niet bestormen, maar bestijgen.”