Volwassenen nodig die vuur ontsteken voor kerk en belijdenis
In de discussie tussen reformatorischen en evangelischen is de Bijbelse leer in het geding, betoogt J. H. Mauritz in reactie op Hans Maat (RD 9-6). Er zijn volwassenen nodig die in jongeren het vuur ontsteken voor kerk en belijdenis.
Is de aloude tegenstelling tussen reformatorisch en evangelisch achterhaald? Hans Maat, directeur van het Evangelisch Werkverband binnen de Protestantse Kerk, meent van wel. Volgens hem hebben jongeren weinig meer met deze tegenstelling. Dat mag blijken uit het feit dat tienduizenden (jonge) christenen uit reformatorische kerken gebroederlijk samen zingen en bidden tijdens de Pinksterconferentie in Biddinghuizen. De Pinksterconferentie is een activiteit die vooral bezoekers trekt uit evangelische gemeenten. Inderdaad: ook jongeren uit reformatorische kerken bezoeken de conferentie. Ik betwijfel of dat er tienduizenden zijn. Gelukkig zet oud-collega HGJB-jeugdwer- ker Hans Maat er tussen haakjes bij dat het vooral om jonge christenen gaat. Naar mijn inschatting zijn er vooral (jong)-volwassenen die gegrepen worden door het pinkstervuur van onze postmoderne tijd.
Hans Maat toont zich verheugd over deze ontwikkeling. Hij wil dat kennelijk graag in reformatorische kring kenbaar maken. Wat mij raakt in zijn bijdrage zijn twee zaken.
Trouw blijven
In de eerste plaats maak ik bezwaar tegen het feit dat Maat in zijn bijdrage de jongeren ziet als de trendsetters voor evangelicalisering. In zijn jeugd was het allemaal nog helder. Als hervormd-gereformeerde jongeman kreeg hij van huis uit mee hoe het zit met de verhouding Schrift én belijdenis, kinder- en volwassendoop, om maar enkele onderwerpen te noemen. De jongeren van vandaag stellen volgens Maat andere vragen. Zij construeren op een nieuwe manier het leven. Dat geldt ook voor het geloofsleven. Ze kijken naar wat werkt en naar wat goed voelt en kennen daar waarde aan toe. Ze buurten ook geregeld bij evangelischen en daar doen ze nieuwe ontdekkingen op.
Ik ontken niet dat er jongeren zijn die deze weg gaan. Helaas, ze zijn er; tot groot verdriet van ouders en ambtsdragers. Intussen doen veel jongeren trouw mee in de kerk. Ze zijn er; ’s zondags onder de prediking, ze doen mee op catechisatie en een deel van hen doet actief mee in het kerkelijk jeugdwerk. En al begrijpen ze nog lang niet alles wat hun vanuit Schrift en belijdenis wordt aangereikt, ze willen erover nadenken en trouw blijven. Omdat God het eerste en het hoogste woord heeft in Schrift en belijdenis.
Het is niet juist om de indruk te wekken alsof de grote stroom van kerkelijke jongeren niet meer wil nadenken over de Bijbel en de belijdenis. Maat heeft gelijk als hij zegt dat jongeren in onze tijd voor nieuwe vragen en dilemma’s staan. Er komt in deze tijd veel op jongeren af. En we laten jongeren in de kou staan als we in de kerk alleen naar binnen gericht zijn. Laten we daarvoor waken.
Maar het uitgangspunt voor een gezond kerkelijk leven ligt niet in de ervaringen van mensen maar in de belijdenis van Gods spreken in een zondige wereld. „Ik ben de Heere uw God”, klonk ooit van de berg Horeb. Vandaag de dag wordt dit terecht in alle reformatorische kerken elke rustdag herhaald en onderstreept.
Liefde voor de kerk
Mijn tweede bezwaar tegen het appel van Maat is dat ik daarin nauwelijks liefde proef voor de kerk –datgene wat van de Heere is– zoals onze belijdenis daarover spreekt. Maat is belijdend lid van een gemeente waarin men het gereformeerd belijden wil onderschrijven. Ik zou hem willen vragen waarom hij niet naspreekt wat Guido de Brés ons leert in de artikelen 27-29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) op grond van de Bijbel leert.
Elke gedoopte jongere behoort bij de gemeente. De NGB zegt in artikel 28 dat zij (en wij) „schuldig zijn” ons bij de ware kerk te voegen. Elke jongere wordt geroepen zich aan de Heere en Zijn dienst te verbinden. Het gaat om een ereschuld. Bij de doop heeft de Heere Zijn Naam willen verbinden aan de gedoopte kinderen. Jongeren (en ouderen) worden geroepen te blijven bij de kerk waar de Bijbelse leer verkondigd wordt.
Het valt te betreuren dat het juist volwassenen zijn die jongeren voorgaan in een relativering van de belijdenis en net doen of er nauwelijks verschil is tussen reformatorischen en evangelischen. We hebben gemeenschappelijk dat we allen zondaren zijn. Maar zondaren worden geroepen tot gehoorzaamheid aan het Woord van God. En als het gaat om gemeentevorming, de kinderdoop en de ambten, gaat het niet om een visie, maar om de Bijbelse leer. Op zijn minst vraagt de discussie met jongeren over deze zaken een principieel Bijbels doordenken. Ik deel de mening van ds. C. G. Vreugdenhil dat de belijdenisgeschriften bij deze doordenking „de orthodoxe ruggengraat van reformatorischen” zijn (RD 12-6).
Werven
In het boekje ”De hunkerende generatie” zegt drs. Els van Dijk: „Opvoeden is geen emmer vullen, maar een vuur ontsteken.” Dat is in 2012 nodig als het gaat om de kerk en de belijdenis. Dat er volwassenen zijn die een vuur ontsteken. Om jongeren te werven voor de dienst van God en de rijke inhoud van de gereformeerde belijdenis. Dat vraagt om studie en toerusting.
De auteur is oud-directeur van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten en directeur van CGO-Toerusting.