Eén kerkelijke opleiding geestelijk verzorger bepleit
Drs. D. E. Mooij-Kemp, verbonden aan het Centrum voor Educatie van de Nederlandse Hervormde Kerk, bepleit één kerkelijke opleiding voor geestelijk verzorger. De hbo-opleiding, de universitaire opleiding geestelijke verzorging en de universitaire predikantsopleiding zouden bijeen moeten worden gebracht, vindt ze.
Tijdens een symposium in Ede zaterdag zei mevrouw Mooij-Kemp dat er, in geval van samenvoeging, twee soorten dienaren des Woords kunnen ontstaan in de SoW-kerken: predikanten en geestelijk verzorgers. „Specialisatie zou daarmee officieel haar intrede doen.” Mevrouw Mooij-Kemp is bezig met een SoW-project over de ambtelijke bevoegdheden van kerkelijk werkers in de gezondheidszorg, zoals het voorgaan in diensten en de bediening van het heilig avondmaal. „Na alle rapporten van de afgelopen jaren lijkt de route van één opleiding de enige begaanbare weg”, aldus Mooij-Kemp. Volgens haar zijn alle partijen daarmee gediend. Het werkveld geestelijke verzorging krijgt zo vanuit de SoW-kerken uitsluitend ambtsbevoegde geestelijke verzorgers, die allen op gelijk niveau zijn opgeleid.
Het symposium ”De pastor in de zorginstellingen” vond plaats ter gelegenheid van de start van de nieuwe opleiding ”Geestelijke verzorger in de gezondheidszorg”. De opleiding gaat uit van de Theologische Hogeschool ”Johannes Calvijn”, uitgaande van de Gereformeerde Bond (THGB), in samenwerking met de Christelijke Hogeschool Ede (CHE). Opleidingscoördinator dr. M. J. Paul erkent dat de positie van de afgestudeerden nog onduidelijkheid kan geven. „Worden ze erkend door zorginstellingen en door de kerken? Hoe zit het met de overheidserkenning van deze opleiding? De besluitvorming in Den Haag en binnen de kerken is nog niet afgerond.” Om goed niveau aan de opleiding te geven, zoekt de THGB naar een samenwerkingsovereenkomst met een faculteit godgeleerdheid aan een universiteit, maar dr. Paul wilde nog geen naam noemen.
Drs. A. C. van Alphen, directeur van het ziekenhuis De Gelderse Vallei in Ede, sprak over de plaats van de geestelijk verzorger. Hij bekeek deze vanuit het management van een ziekenhuis. De pastorale dienst in zorginstellingen is de afgelopen jaren flink gedevalueerd, zei hij. De nieuwe naam ”geestelijke verzorging” in plaats van ”pastorale dienst” noemde hij typerend. „Het moet zo pluriform mogelijk. Natuurlijk heeft iedere patiënt recht op de gewenste geestelijke verzorging. Maar elke instelling kan wel zijn eigen beleid voeren. Streef als confessionele instellingen dan naar het aanstellen van pastores uit de christelijke kerken en laat geestelijke verzorgers van een andere levensbeschouwing alleen komen als een patiënt er om vraagt. In een islamitisch land krijgt een christelijke pastor geen voet aan de grond. Laten we als christenen op onze zaak letten.” Van Alphen hekelde de paarse regering, die „al wat christelijk is in de zorg om zeep heeft geholpen.”
Dr. J. Poortman, voormalig directeur binnen de gezondheidszorg, ziet steeds meer vraaggestuurde zorg ontstaan. „De zorgvrager staat centraal en wil zorg op maat, als het kan zoveel mogelijk in de thuissituatie. De pastorale zorg krijgt zo steeds meer een individueel karakter en is minder gericht op de kerkdiensten in een instelling of een ziekenhuis. Ook zal de pastor steeds meer worden ingeschakeld voor crisispastoraat. Verder zullen er nieuwe rituelen komen, zoals herdenkingsdiensten rond het overlijden van iemand in een zorginstelling.” Omdat de zorg zich steeds meer richt op de thuissituatie, verwacht Poortman dat de zorgpastor de patiënt zal gaan volgen in zijn thuissituatie. „Ik verwacht in de toekomst een specialisatie van de zorgpastor, die een andere inhoud heeft dan de gemeentepastor.”
Drs. Van Alphen reageerde afwijzend op het volgen van de patiënt in de thuissituatie. „De zorgpastor heeft de patiënt weer terug te geven aan zijn gemeente.”