Altijd geleid. Christenen over hun loopbaan
Hoe maakt een christen zijn loopbaankeus? Hoe ziet hij of zij Gods leiding daarbij? Thamar Koedoot van de Christelijke Hogeschool Ede deed er onderzoek naar; vandaag presenteerde ze de resultaten uit haar afstudeerscriptie. Op deze pagina acht christenen over hun drijfveren rond werk.
Chris Schuurman (33), Rotterdam
„Na de pabo ben ik op een christelijke basisschool gaan werken. Een stadsschool, waar het personeel overtuigd christen is, maar elk kind welkom is. Dat vind ik nog altijd heel mooi. Toch denk ik steeds meer: ik hoef niet per se bij een christelijke organisatie te werken. Christen ben je overal.
Op dit moment ben ik werkzoekend, hoewel ik wel fulltime aan de slag ben als invalkracht op basisscholen. Ik zoek nu iets buiten het onderwijs. Welzijnswerk wellicht, of zendingswerk, of iets met duurzame fairtradehandel. Sinds ik zelf kinderen heb vind ik het zwaarder om fulltime les te geven – ik denk dat ik een leukere vader ben als ik overdag niet voor de klas sta. Ik zoek een werkgever met een missie, een ideaal.
Ik geloof dat God ergens een plekje voor me heeft. Ik weet niet waar en wanneer, maar ik weet dat het goed komt. Daar ben ik nu gerust over, nadat me soms een vlaag van paniek overviel als het weer niets werd na een sollicitatiegesprek. Ik blijf vertrouwen dat God weet wat goed voor mij is.”
Bertus Beukens (28), Hoevelaken
„Ik ben zonder diploma van school gekomen. Ik gaf er de brui aan, dacht: Het komt allemaal wel. Tot mijn vader zei, half voor de grap: Zal ik je inschrijven voor een chauffeursopleiding? Zo werd ik vrachtwagenchauffeur.
Ik liep een tijdje stage, ging daarna een halfjaar via een uitzendbureau aan de slag. Ik zat één dag thuis –op de dag van de uitreiking van het chauffeursdiploma– toen ik een planner tegenkwam die tegen mij zei: „Ik heb werk zat. Laten we elkaar morgen om 10.00 uur spreken.”
De volgende ochtend ging ik er vol goede moed heen, en toen wilden ze me niet aannemen. Ik zei: „Al geef je me de bezem – ik ga wel vegen! Als ik maar onder de pannen ben.” De volgende dag zou ik meer horen. ’s Avonds leg je het dan neer in gebed. En ’s morgens was ik aangenomen.
Op de vereniging van de kerk zeiden ze een keer tegen mij: Jij zit gewoon op je plek in die vrachtwagen. Je kunt er een lichtend licht en een zoutend zout zijn. Als je wilt, kun je genoeg met mensen praten. Dat wil ik, ja.
Ik zou wél ooit nog wat anders willen doen. Het liefst zou ik fulltime koster worden. Dat dienend bezig zijn… Maar dat kan in het chauffeurswereld ook alvast. Door net iets meer te doen voor een klant, en vriendelijk te zijn. Of helpen als er onderweg een ongeluk is gebeurd.”
Bernadien Mijnheer (20), Oene
„Als ik straks voor de klas sta –ik stroom volgend jaar door naar pabo 3–, vind ik het van groot belang dat er Bijbelverhalen worden verteld en dat er wordt gebeden. Hoe dat gebeurt, verschilt nogal per school. Ik heb stage gelopen op een christelijke basisschool waar de helft van de leerkrachten niet geloofde en niet naar de kerk ging. Aan de kinderen merk je dat. Ik vind het mooi als je hun de Bijbelse boodschap kunt meegeven.
Op een openbare school worden wel godsdienstlessen gegeven, maar die blijven vrij algemeen. Dat zou ik lastig vinden.
Als ik nadenk over hoe mijn werk er over tien jaar uitziet… Ik zou graag verder onderzoek gaan doen naar autisme, in de klas, naast het werk. Voor mijn mbo-opleiding heb ik een afstudeerscriptie gemaakt over autisme en creativiteit, met dat onderwerp wil ik wel verder. Bij dat alles vraag ik wat Gods bedoeling is in mijn leven, om te weten welke keuzes Hij wil dat ik maak.”
Arian Hotting (35), Dordrecht
„Ik begeleid pleegouders bij de opvang van kinderen met een verstandelijke beperking. Jeugdzorg op het snijvlak van gehandicaptenzorg, zo zou je het kunnen noemen. Mijn werk zie ik niet zozeer als een roeping in de zin van: God heeft me hier met een bijzondere opdracht neergezet. Maar Hij heeft me wel geleid. Ik voel me op mijn plek en weet dat Hij mijn werk zegent, omdat ik Hem daarom vraag.
Eerder werkte ik in het reformatorisch onderwijs, daarna in de christelijke jeugdzorg. En nu in een neutrale setting, waar ook christelijke gezinnen hun plek innemen.
Je wordt hier gewaardeerd om wie je bent en in ethische vraagstukken wordt je mening gehoord. Voor mij is het geen doel mensen te overtuigen van mijn standpunt, wél om zorgvuldig te handelen. Ik zie het als meerwaarde om iets van een christelijke levensstijl te laten zien. Als je in een niet-christelijke werkomgeving werkt, krijg je wijsheid om je identiteit vast te houden.
Wat carrièreplanning betreft: ik heb geleerd dat God zorgt. Twee keer is mijn (tijdelijke) contract niet verlengd door inkrimping en/of bezuiniging. Ik ben iemand die de touwtjes graag stevig in handen houdt – maar op zo’n moment wordt alles onder je vandaan gehaald. De eerste keer dat dit me overkwam besefte ik hoezeer ik eigenlijk op mijn werk steun. Toen ik in korte tijd een baan had, besefte ik: God zorgt en is niet afhankelijk van mijn actie. De tweede keer, toen ik een maand werkloos ben geweest, gaf me dat vertrouwen. De leerschool was: je zegt dat je vertrouwt dat God jouw leven leidt, maar is dat ook zo? Dat kon ik toen wel zo beleven. Wat niet betekent dat geloof een opstelsom is, een vanzelfsprekendheid – want ik heb een vrouw, kinderen, een huis, vaste lasten. En hoe zorgt God dan? Een persoonlijke relatie met God, Die je vasthoudt, blijft mijn enige houvast – maar dat wil niet zeggen dat je het altijd zo voelt. Het is iets waar je biddend mee worstelt.”
Ernst Boogert (23), Driebruggen
„Op mijn 16e wist ik dat ik predikant moest worden. Voor die tijd beloofde ik aan God: Als U mij wilt redden, zal ik mijn leven in Uw dienst besteden. Achteraf weet ik dat we bekering zo niet hoeven af te bidden. Maar voor mij was dit een plechtige belofte. Later, op 18 december 2005, werd ik eraan herinnerd toen we in de kerk Psalm 22:13 zongen. Zo duidelijk was dat. Roeping – dat is een heel diepe overtuiging in je hart, zodat je niet meer hoeft na te denken of dit de bedoeling is. Én het moet vastliggen in het Woord.
Ik volg nu de predikantsopleiding van de PKN in Utrecht, na het bachelorgedeelte in Leiden. Destijds heb ik me niet expliciet afgevraagd of ik de talenten heb om predikant te worden. C. H. Spurgeon is echter heel stellig op dit punt: de gave om te spreken noemt hij een vereiste voor toekomstige predikanten.
In enige mate kunnen omgaan met mensen en enige sprekersgaven lijken mij wel belangrijk.
Ik moet zeggen dat het spreken mij wel ligt – terwijl ik vroeger toch vreselijk nerveus kon zijn voor een spreekbeurt. Op de kansel voel ik mij niet benauwd of bekneld. Wel ervaar ik de last van het Woord, ik ben er zenuwachtiger om dat ik dat niet goed zou brengen dan dat ik zou dichtklappen.
Het woord roeping zou ik ook voor een ‘gewone’ loopbaan gebruiken – dan kun je denken aan een innerlijke overtuiging dat je dát moet doen, dat je in elk facet van het dagelijks leven Gods leiding kunt ervaren en met een gerust geweten je werk kunt doen.
Toch is er een groot verschil. Als predikant moet je wel heel zeker weten dat je geroepen bent. Een predikant is verantwoordelijk voor een betrouwbare verkondiging van het Woord, waarin hij afhankelijk is van de Heilige Geest. Hij staat op de bres om zielen te winnen. Het is een groot gevaar als het predikantschap wordt gezien als een gewone loopbaan. Preken gaat niet alleen om retoriek – de Geest is nodig. Een docent van de opleiding zei eens: „Als ik niet betaald kreeg, deed ik dit werk niet.” Ik sloeg haast achterover. Al kreeg ik geen rooie cent, dan nog zou ik dit werk moeten en willen doen.”
Leidy Molenaar-de Jager (25), Woudenberg
„Na de pabo werkte ik op een reformatorische basisschool. Als christen heb je iets uit te dragen, en ik vond het belangrijk dat kinderen onderwijs uit de Bijbel kregen.
In het eerste jaar dat ik lesgaf trouwden wij, en mijn man en ik kregen een dochtertje. Toen stopte ik met lesgeven. Aan de ene kant vond ik dat moeilijk: ik had een opleiding achter de rug, stond net voor de klas. Aan de andere kant denk ik dat de plaats van een moeder allereerst bij haar kinderen is. Bij de doop beloofden we ze op te voeden en te verzorgen.
Het was destijds vooral lastig om dit aan leeftijdsgenoten uit te leggen. Maar ik heb er vanaf de eerste dag nooit spijt van gehad. Daarna kwam er een tweeling. Onze oudste dochter is nu bijna 3, de tweeling is 1,5.
Ik schrijf intussen ook kinderboeken. Dat is heel wonderlijk gelopen. Toen ik net met zwangerschapsverlof was en ik dacht: wat zal ik gaan doen, mailde iemand van de Gereformeerde Bijbelstichting. Ik had ooit meegedaan aan een verhalenwedstrijd, die persoon wist dat en vroeg of ik een kinderboek wilde schrijven. Dat voelde bijzonder: juist toen ik thuiszat met niets kwam dít op mijn pad. Mijn eerste boek heet ”Een huis voor Samuel”, het tweede boek verschijnt dit voorjaar. Dit is werk dat ik kan combineren met mijn gezin – hoewel het met drie kleintjes al wel lastiger blijkt dan met één.”
Rineke ter Harmsel (21), Rijssen
„Van kleins af aan was ik alleen maar bezig met schooltje spelen. Nu zit ik in het derde jaar van de pabo. Het onderwijs is echt de bedoeling voor mij, denk ik. Als het niet zo was, zou ik toch niet zo enthousiast zijn, of halverwege de opleiding een keer getwijfeld hebben. En dat is niet zo.
Ik volg de opleiding aan de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle. Voor mij is duidelijk dat ik op een christelijke school wil zitten. Openbaar past niet bij mij.
Ook bij het lesgeven, straks, vind ik die identiteit belangrijk. Wat wij overdragen op kinderen, blijft hen hun hele leven bij. Kinderen zijn erg te beïnvloeden. De basisschool legt echt een basis voor iemands leven.
Als collega’s moet je op één lijn zitten. Anders prikken kinderen erdoorheen. Als je hun eerst vertelt hoe belangrijk bidden is, en vervolgens laat een collega hen zonder te danken naar huis gaan – dan sla je de plank dus wel mis. Zeker als je een kind hoort vragen: Juf, moeten we niet bidden? Kinderen stellen op den duur de vraag: Waarom is dit Bijbelverhaal echt, is het geen sprookje? Dan moeten wij wel echt wat overbrengen. Er is werk genoeg te doen.”
Harmien Mulder (56), Dwingeloo
„Als ik bij neutrale instellingen had gewerkt, zou ik weer andere dingen ontdekt hebben in mijn leven, dingen die ik nu niet heb geleerd. Dat zou ook goed geweest zijn, als het de weg van de Heere was. Maar ik heb altijd bij christelijke organisaties gewerkt. Ik ben maatschappelijk werker en heb op dit moment een klein contract bij Stichting De Vluchtheuvel nadat ik hier ruim tien jaar fulltime gewerkt heb.
Mijn loopbaan begon met een baan in het reformatorisch basisonderwijs. Na tien jaar onderwijs heb ik parttime de opleiding voor maatschappelijk werk gevolgd, waarna ik ben overgestapt naar Helpende Handen, een vereniging voor mensen met een handicap of beperking, uitgaande van de Gereformeerde Gemeenten. Na tien jaar ging ik bij Stichting De Vluchtheuvel werken; tussendoor kreeg ik voor een jaar een baan bij Eleos in Groningen.
Ik heb het heel fijn gevonden om bij organisaties met een christelijke identiteit te werken. Je hebt een grond om op te staan, een basis van waaruit je samen met collega’s je taken kunt oppakken. Zowel in het onderwijs als in de hulpverlening is het goed te weten dat je niet spreekt vanuit een privémening, maar vanuit de visie van een organisatie.
Ik ben blij met een uitgangspunt zoals dat van De Vluchtheuvel: werknemers wordt gevraagd of ze het van harte eens zijn met de principes van de stichting. Maar tegenover cliënten geldt een open houding. Mensen uit alle kerkverbanden zijn welkom. Bij de intake kunnen wij zeggen: ons werk is mensenwerk, maar u en wij mogen vragen om de zegen van de Heere.
Zelf heb ik Gods leiding ervaren in mijn leven. Ik geloof ook in Zijn leiding via onze emoties en onze wil, als je Hem bidt of je in Zijn weg mag gaan – zonder dat dit de verantwoordelijkheid wegneemt om stappen te zetten.
Als ik terugkijk, zie ik dat de volgorde in mijn werkzaamheden geweldig mooi was. Eerst kreeg ik met kinderen te maken, daarna met kinderen en ouders, toen met ouders en andere volwassenen; nu werk ik in het brede gebied van maatschappelijk werk met zijn scala aan problematiek. Als je op je plek zit die je ontving, mag je uitzien naar Gods zegen. Laat je licht maar schijnen waar de Heere je kan gebruiken.
Denk maar aan dat lied: „Jezus zegt, dat Hij hier van ons verwacht,/ Dat wij zijn als kaarsjes brandend in de nacht./ En Hij wenst dat ieder tot Zijn ere schijn’;/ Gij in uw klein hoekje en ik in ’t mijn!”