Oosterkerk: verheven en toch laagdrempelig
Midden in een nieuwbouwwijk, omgeven door een groot plein, staat in Elburg de Oosterkerk. De hoge voorgevel en de naar buiten weglopende zijmuren geven het symmetrische gebouw iets verhevens. „Dat mag een kerk ook uitstralen”, vindt architect J. W. Evers. „Het is immers een godshuis.”
Wat hij ook belangrijk vindt: laagdrempeligheid. „Daarom bevindt zich de entree aan de voorzijde. Zodra je vanaf het plein naar het gebouw loopt, valt ze in het oog. En zo hoort het ook. Naar de ingang moet je niet hoeven zoeken. Een kerk moet uitnodigend zijn.”
Toen de hervormde gemeente van Elburg begin jaren negentig een kerk wilde realiseren in de nieuw te bouwen wijk Kerkenland, schreef de kerkvoogdij een prijsvraag voor architecten uit. Van de drie inzendingen bleek het ontwerp van Evers Architecten uit Heerenveen het meest in de smaak te vallen. Het bureau had de nodige ervaring met kerkbouw. „Maar tot dan toe hadden we zo goed als alleen voor baptistengemeenten getekend”, zegt Evers, zelf lid van een baptistengemeente in het Friese Lemmer. „Deze opdracht bood de kans ons breder binnen kerkelijk Nederland te bewegen.”
Na de kerk in Elburg volgden nog gebouwen in Wieringerwerf (pinkstergemeente), Urk (SoW-gemeente), Emmeloord en Enschede (baptistengemeenten). Christelijk conferentiecentrum De Bron in Dalfsen ’ontdekte’ medio jaren negentig Evers. Hij kreeg er in 1996 de benoeming tot huisarchitect.
Bij binnenkomst van de Oosterkerk valt op dat de hal ruim en licht is. „Die is belangrijk voor de onderlinge ontmoeting. Daar krijgen kerken in het algemeen meer oog voor.” Vanuit de hal zijn de keuken, enkele zalen en de ruim opgezette garderobe te bereiken. En natuurlijk de kerkzaal, de voornaamste ruimte van het gebouw, die ruimte biedt aan 900 mensen.
„De aangezichtswand, waar de kerkganger tegenover zit, is de belangrijkste muur van de kerkzaal. Die moet er goed uitzien: harmonieus en rustig.” Op een podium staan preekstoel, avondmaalstafel en doopvont opgesteld. De geluidsboxen van het elektronische kerkorgel hangen, subtiel, achter een paar panelen, in het centrum van het zogenaamde liturgisch centrum. Een bescheiden kunstwerk -dat nog het meest wegheeft van twee wijnranken- completeert het geheel.
„Een architect moet altijd goed letten op de lichtval rond het liturgisch centrum. Te veel daglicht is niet goed. Dan kijken de kerkgangers ertegenin. Lichtval moet bij voorkeur indirect zijn.” Vandaar ook dat Evers de ramen hoog in de aangezichtswand wilde hebben en liet voorzien van lamellen.
In de zijgevels van de kerkzaal zijn de raampartijen hoog en smal. „Door de muren steeds te laten verspringen, ontstonden er tussenruimten waar we ramen konden situeren. We krijgen nu voldoende daglicht, terwijl toch de aandacht op het liturgisch centrum gevestigd blijft.”
Prominent aanwezig in de Oosterkerk is de grote galerij, waar wel 200 mensen een plaatsje vinden. „We zijn destijds onder andere nog in de hervormde kerk van Staphorst wezen kijken, waar ze ook zo’n groot balkon hebben. Maar hoewel een galerij heel efficiënt is, deelt deze de gemeente wel in tweeën. Dat is een nadeel.”
In de kerkzaal ondersteunen zes metalen kolommen van ongeveer 10 meter het zadeldak. „Deze wijzen heen naar Boven. Een hoog plafond, zoals hier, versterkt deze symboliek. In mijn ontwerpen voor kerken probeer ik meestal toe te werken naar een hoge kerkzaal.”
De stoelopstelling is licht gebogen. „Je krijgt daardoor het idee dat je meer mét dan náást elkaar zit. Dat is belangrijk. Want je bent samen gemeente.”
Over de stoelen gesproken: daarover is Evers niet zo tevreden. „Zeg nu zelf: dit zijn toch kantinestoelen?” glimlacht hij. Vergoelijkend: „Maar ik begrijp wel hoe het gekomen is. Op een gegeven moment ben je als kerkelijke gemeente gewoon door het budget heen. Dat is met een bouwsom van zo’n 2 miljoen gulden ook geen schande.”
Wat hij achteraf anders had gedaan? „Misschien had ik me wat meer met het interieur willen bemoeien. Een zwarte vloer was bijvoorbeeld mooi geweest. Staat wat chiquer dan lichte tegels. Wat me ook opviel: het houten bord aan de zijgevel met daarop de naam ”Oosterkerk”. Losse letters hadden aardiger gestaan. Een bord zorgt meteen voor een extra vlak tegen de muur. Dat is minder fraai. Maar verder? Nee, eigenlijk niet. Toen ik zojuist de kerk binnenkwam, dacht ik: Dit gebouw klopt nog steeds. Het is bepaald niet gedateerd.”