Ds. K. Hoefnagel spreekt in Katwijk over John Kershaw
KATWIJK – Van de ene op de andere dag kreeg John Kershaw het ambt aangemeten. Ds. K. Hoefnagel vertelde gisteravond in een kerkhistorische lezing in Katwijk hoe Kershaws bediening ondanks het vreemde begin toch gezegend werd.
Jaarlijks organiseren verschillende Katwijkse kerken kerkhistorische lezingen. Hierin belicht een predikant een persoon uit de kerkgeschiedenis. Vorige week hield ds. P. den Ouden een lezing over Luther. Gisteravond stond John Kershaw (1792-1870) centraal. Kershaw was een tijdgenoot en vriend van Joseph Charles Philpot. Net als Philpot scheidde hij zich af van de anglicaanse staatskerk. Hun gemeenten waren onafhankelijk.
Ds. Hoefnagel, tot voor kort predikant van de christelijke gereformeerde kerk in Katwijk (nu in Meerkerk), noemt deze situatie niet in alle opzichten ideaal. „Het lijkt aantrekkelijk, zeker als je vandaag tot een kerkverband behoort waarin geen eenheid is. Dan ligt men wezenlijk uiteen en praktisch niet. Dat geeft spanning. Maar de situatie bij de Dissenters gaf eveneens spanning. Er was geen toezicht, zodat er gemakkelijk dwalingen konden ontstaan. En soms eigenden mensen zich het ambt toe.”
Ook de aanstelling van John Kershaw verliep niet ordelijk. Na zijn bekering en doop werd hij lid van de gemeente van John Warburton in Rochdale. Op een zondag zegt Warburton dat er ’s woensdags een kerkdienst zal zijn. Op de vraag wie zal voorgaan, luidt Warburtons antwoord wat raadselachtig: „En het lot viel op Jona.” Dan wijst hij Kershaw aan als voorganger. Na veel gebed heeft Warburton besloten dat Kershaw arbeider moet worden in Gods wijngaard.
Het ambt is een gedegen voorbereiding waardig, stelt ds. Hoefnagel. „Is kennis van de grondtalen niet een vereiste? En is het juist als men predikant wordt door de wil van een persoon? Gods weg is soms wonderlijk, maar we moeten niet doorschieten naar de ene of de andere kant. Tegenwoordig zijn er heel veel intellectueel begaafde predikanten, maar of het in deze tijd nu zo veel beter is… Ik kijk met verlangen naar zo’n tijd waarin wel veel naar voren kwam van een nabij leven in de tere vreze Gods.”
Ds. Hoefnagel vertelt hoe na het vertrek van Warburton de eenvoudige wever een aanstelling krijgt in Rochdale. „Zijn intredetekst was uit Psalm 118: Och Heere, geef nu heil, och Heere, geef nu voorspoed. De Heere heeft dat ook daadwerkelijk gegeven, want de prediking van Kershaw werd gezegend. Doordat hij in arbeid overvloedig was, gaf God na een tijd van armoede ook meer voorspoed.”
Opschudding in de gemeente van Rochdale ontstaat wanneer Kershaw een beroep uit Londen krijgt. „Er moet een golf van verontwaardiging door de gemeente gegaan zijn. Ze schreven een brief op poten naar Londen, waarin de gemeente wantrouwend tegenover de Heere genoemd wordt. Hij heeft Kershaw immers aan Rochdale gegeven? Het feit dat er geen sprake is van een duidelijke kerkorde zorgt ook bij het beroepingswerk weer voor problemen. Gelukkig ging Kershaw zelf hier op een wijze manier mee om en is het goed afgelopen.”
Na een ernstig ziekbed in 1869 krijgt Kershaw weer de gelegenheid om te preken. „De dood van Philpot heeft hem sterk aangegrepen. Kershaw dacht eerst dat hij Philpot zou voorgaan en had hem zelfs een afscheidsbrief geschreven. Maar nu overleeft hij deze prediker nog. De zondag na het overlijden van zijn vriend spreekt hij over de tekst: „Het leven is mij Christus.” En de zondag daarop over het vervolg van de tekst: „En het sterven is mij gewin.” Op 11 januari 1870 sterft hij. Zijn laatste woorden zijn: „God is getrouw, God is getrouw.”
De predikant uit Meerkerk wil Kershaw niet in alle opzichten navolgen wat zijn prediking betreft. „Zijn dwaling was dat hij de oude en de nieuwe mens van elkaar scheidde. Die zijn echter wel onderscheiden, maar niet gescheiden. Anders kan de nieuwe mens de schuld afschuiven op de oude mens en krijgt het vlees toch de ruimte.”
Philpot heeft Kershaw in dit opzicht gecorrigeerd en Kershaw luisterde. „Dat is een vrucht van de Heilige Geest, een kenmerk van genade. Ook voor ons is het goed om naar elkaar te luisteren, ook naar degenen die allang niet meer leven en van wie we alleen nog kunnen lezen.”