Mevrouw K. mocht me niet
Ze mocht me niet, mevrouw K. Kwam het door mijn oogopslag? „Als je niets te verbergen hebt, kun je de mensen recht in de ogen kijken”, zei mijn moeder regelmatig. Misschien vatte zij dit op als een uitdaging. „Kijk voor je, met die brutale ogen van je”, kon ze zomaar tijdens de les tegen me zeggen. Dat begreep ik niet zo goed. Zeker, ik zat in een klas met 24 lachlustige en praatzieke tieners en vormde daarop geen uitzondering. Evengoed kon ik met de meeste docenten wel aardig door één deur. Waarom niet met haar? Ik nam me voor mijn babbelzucht aan banden te leggen of op zijn minst te compenseren door ernst te maken met haar vak.
Het had geen zin. Een spreekbeurt die ik hield en door de klas positief werd beoordeeld, kreeg een vreemde wending. Aan het einde van de les verliet ik niet alleen het lokaal met een hoog cijfer, maar eveneens met een lading strafwerk. Ik had iets op de grond laten vallen terwijl zij aan het spreken was. „We hebben zojuist naar jou geluisterd. Jij bent echter nog steeds niet van plan om naar mij te luisteren.” Dat zei ze. Ik was te verbouwereerd om te reageren. Mijn protest uitte ik thuis, door de manier waarop ik het strafwerk maakte: uitgetypt op een rol toiletpapier. Met een oude typemachine ging dat best. Het zag er schattig uit. De andere dag zette ik de rol, een tikje angstig toch, op haar bureau. „Denk je dat ik hier genoegen mee neem?” vroeg ze ijzig. Precies de reactie die ik had verwacht. „Nee. Daarom heb ik ook nog een handgeschreven versie”, zei ik, terwijl ik haar de papieren overhandigde. Het was een schaakspel en nu was zij aan de beurt.
Haar zet was meesterlijk. Een week of wat later –babbelzucht laat zich moeilijk bestrijden en is bovendien besmettelijk– werd ik gesommeerd aan het einde van de dag twee uur terug te komen. Mijn verdiende loon. Samen met een andere zondares klopte ik op het afgesproken tijdstip berouwvol aan bij haar lokaal. Mijn klasgenoot werd binnengelaten en kreeg een bureau toegewezen. Vervolgens richtte ze zich tot mij. Ze deed geen poging de minachting in haar ogen en stem te verbergen. „Dacht je dat ik jou in het lokaal wilde hebben? Mijn lokaal is geen afvalbak.” Dat laatste spuugde ze in mijn gezicht. Ik mocht mijn heil zoeken op de gang om daar, in een hoekje op de grond, blaadje na blaadje vol te schrijven. De vernedering was volkomen. Af en toe viel er een traan op het papier die ik driftig wegveegde. Ze had me schaakmat gezet.
Ik besloot haar voor de rest van het jaar te haten en zat in haar les als niet-zittende. Ze bestond niet meer voor mij. Ze had ook geen last meer van mij. Jammer dat iemand die zo veel wist van biologie niet stilstond bij de mogelijkheid van ”operatie geslaagd, patiënt overleden”.