Gemeenten mogen niet dupe van nieuwe bijstandswet worden
Een meerderheid in de Tweede Kamer vreest dat de invoering van de Wet Werk en Bijstand gepaard gaat met een onrechtvaardige verdeling van gelden over gemeenten. Staatssecretaris Rutte (Sociale Zaken) moest daarom maandag beloven dat de tweede fase van de nieuwe wet pas in kan gaan als volgend jaar duidelijk is wat de financiële gevolgen zijn voor de gemeenten.
De Wet Werk en Bijstand moet met ingang van 1 januari volgend jaar de huidige bijstandswet vervangen. Nu nog krijgen de gemeenten 75 procent van de bijstandsuitkeringen van het Rijk vergoed. Volgens de nieuwe wet krijgen de gemeenten in de toekomst een budget, waaruit ze de uitkeringen moeten betalen. Slagen ze erin om veel uitkeringsgerechtigden aan een baan te helpen, houden ze geld over voor andere dingen.
Maar PvdA, CDA en VVD vragen zich af of de budgetten wel eerlijk verdeeld worden. Met name Dordrecht, Gouda, Ede, Heerlen, Veenendaal en Almelo gaan er volgens PvdA–Kamerlid Noorman–den Uyl fors op achteruit. Almere, Purmerend en Eindhoven gaan erop vooruit, de grote positieve uitschieter is Amstelveen.
VVD–Kamerlid Weekers meende al te weten waar dat aan ligt. Er wonen in Amstelveen veel studenten van de Vrije Universiteit en lage inkomens zijn een van de maatstaven die meewegen in de sleutel om de budgetten te verdelen over de gemeenten. „Het verdeelmodel is onvoldragen en overantwoord", aldus Noorman–den Uyl. Ook Bruls (CDA) en Weekers (VVD) zetten grote vraagtekens bij het verdeelmodel.
Staatssecretaris Rutte zette tijdens een overleg uiteen dat het kabinet stapsgewijs wil komen tot een situatie waarbij het risico van de uitvoering van de bijstand volledig bij de gemeenten ligt. Nu is dat risico 25 procent en volgend jaar moet het op 40 procent komen. De financiële gevolgen voor de gemeenten die nadeel zouden ondervinden, zijn daarmee voorlopig beperkt. Rutte beloofde dat volgend jaar het verdeelmodel opnieuw wordt bezien, en dat pas daarna het besluit valt of het eigen risico in 2005 van 40 op 60 procent gebracht kan worden. In de jaren daarna moet het van 80 op 100 procent komen.