Protestantse karakter van monarchie Verenigd Koninkrijk wordt bedreigd
De Britse monarchie heeft de laatste tijd veel te vieren: een koninklijke bruiloft in 2011, dezer dagen het diamanten jubileum van koningin Elizabeth. Gebeurtenissen als deze herinneren de Britten altijd weer aan de protestantse wortels van hun natie. Hoe lang nog?
Het vooruitzicht dat de hertog en hertogin van Cambridge –de titels die prins William en Kate Middleton op 29 april vorig jaar op hun huwelijksdag kregen– naar verwachting snel een eigen gezin zouden gaan stichten, heeft inmiddels geleid tot gehaaste voorstellen om veranderingen aan te brengen in de nationale constitutie van Groot-Brittannië. Tijdens een bijeenkomst in de Australische stad Perth, op 28 oktober 2011, gingen de regeringsleiders van de zestien landen die de Britse soeverein als hun staatshoofd erkennen, hiermee akkoord. Tot dit gemenebest van landen behoren onder andere Australië, Nieuw-Zeeland, Canada en het Verenigd Koninkrijk.
Op twee punten dienden de regels rond de opvolging in ieder geval te worden herzien, vonden de regeringsleiders. Zo moesten oudere dochters de mogelijkheid krijgen om de troon te bestijgen vóór jongere zoons. En het verbod op een huwelijk van de monarch met een rooms-katholiek diende te worden afgeschaft. Het ging hier om ouderwetse vormen van discriminatie.
Klein meisje
Deze beide wijzigingen hebben een achtergrond. Zoals premier David Cameron het verwoordde: „Als de hertog en hertogin van Cambridge straks een klein meisje krijgen, wordt dat meisje op een dag onze koningin.” Andere Europese monarchieën, zoals Zweden, Nederland, Noorwegen en België, hebben hun regels rond de opvolging decennia geleden al veranderd om recht te doen aan de gelijkwaardigheid van de geslachten.
De bepaling die de Britse monarch verbiedt te huwen met een rooms-katholiek gaat terug tot 1680. Het desbetreffende verbod is echter ongebruikelijk specifiek en verhindert de monarch niet te trouwen met een moslim, hindoe, bahai of druïde. Het probleem is dat volgens de canonieke wet van de Kerk van Rome de kinderen van rooms-katholieken als rooms-katholieken moeten worden opgevoed (al is pauselijke dispensatie mogelijk, dus de kwestie is niet per se onoverkomelijk).
Prutsen
Op het moment evenwel dat de regering aan onderdelen van de constitutie –het Britse staatsrecht– begint te prutsen om tegenstrijdigheden of oneffenheden te verwijderen, zal zij tegen fundamentelere kwesties aanlopen. Omdat de historische wetten nauw met elkaar zijn verweven, zal het herzien van sommige ook weer gevolgen hebben voor andere.
Republikeinen, bijvoorbeeld, hebben de vraag al opgeworpen waarom het Britse staatshoofd eigenlijk tot een bepaalde familie moet behoren, het huis Windsor. Voor hen is de vraag niet of de monarch een man of een vrouw zou moeten zijn, maar of Groot-Brittannië wel een monarch moet hebben.
Van vergelijkbare orde is dat secularisten momenteel campagne voeren om alle godsdienstige ‘eisen’ die aan de monarch worden gesteld af te schaffen. Als de koning een rooms-katholiek kan huwen, waarom zou de koning dan zelf niet rooms-katholiek mogen zijn?
In zijn beruchte tv-interview met presentator Jonathan Dimbleby in 1994 verklaarde prins Charles dat hij liever bekend zou staan als verdediger van geloof (”defender of faith”) dan als Verdediger van het Geloof (”Defender of the Faith”). Ook heeft hij privé wel eens laten weten dat hij vindt dat ook rooms-katholieken op de troon zouden moeten kunnen komen.
Protestantse identiteit
Als vraagstukken zoals deze opnieuw worden doordacht, moet in herinnering worden geroepen dat het feit dat de Britse monarch het protestants-christelijke geloof dient te belijden en te praktiseren, meer dan 300 jaar lang een vast onderdeel van de constitutie heeft gevormd.
In de jaren na het herstel van de monarchie in 1660 werd er heftig aan de protestantse identiteit van Groot-Brittannië geschud door de verordeningen van Karel II en Jacobus II, die hun onderdanen van zich vervreemdden door het rooms-katholicisme te promoten. De natie slaakte een zucht van verlichting toen Jacobus II na de Glorious Revolution werd verbannen.
De zogenoemde Bill of Rights uit 1689 legde vast dat vanaf nu elke Britse monarch een protestants christen moest zijn, want „de ervaring heeft geleerd dat het onverenigbaar is met de veiligheid en het welzijn van dit protestantse koninkrijk om door een paapse prins te worden geregeerd dan wel door een koning of koningin die met een papist in het huwelijk treedt.”
Italiaanse gravin
De Act of Settlement uit 1701 nam deze religieuze kwalificaties over en boog de successielijn om van het rooms-katholieke huis Stuart naar het protestantse huis Hannover. De eerste Hannoverse koning, George I, was volledig Duits, maar niettemin werd hij verwelkomd door zijn nieuwe onderdanen.
De Act of Settlement maakt nog steeds deel uit van het Britse staatsrecht. Zonder deze wet zou de Britse kroon zijn overgegaan op Bonnie prins Charlie (1720-1788, een kleinzoon van Jacobus II) en zijn nakomelingen. De huidige koningin zou niet Elizabeth II zijn, maar een Italiaanse gravin, Maria Ludovica Calvi di Bergolo. De troonopvolger zou niet prins Charles zijn, maar Uberto Omar Gasche (geboren in 1951), een hondenfokker en kunstenaar in Rome. De eerstvolgende kroning in Westminster Abbey zou die van koning Uberto I zijn.
Eed
De Bill of Rights vroeg van elke nieuwe monarch om zijn protestantse geloofsovertuiging in het openbaar te belijden, of bij zijn kroning, of bij zijn eerste optreden in het parlement.
De oorspronkelijke eed behelsde een publieke veroordeling van de transsubstantiatie, van de verering van de maagd Maria, van het aanroepen van heiligen en van het offer van de mis, en een verwerpen van deze roomse leerstukken als „bijgelovig en afgodisch.” Parlementsleden dienden dezelfde eed af te leggen, totdat de Roman Catholic Relief Act uit 1829 hieraan een eind maakte.
In de twintigste eeuw werd ook de koninklijke eed herzien: deze werd als onnodig kwetsend ten opzichte van de rooms-katholieke onderdanen van de koning beschouwd. In de Accession Declaration Act uit 1910 kreeg de eed een positievere toonzetting.
Sindsdien luidt de eed als volgt: „I do solemnly and sincerily in the presence of God profess, testify and declare that I am a faithful protestant” („Voor Gods aangezicht betuig, getuig en verklaar ik plechtig en oprecht dat ik een gelovig protestant ben”).
In november 1952, zeven maanden voordat ze officieel werd gekroond (op 2 juni 1953) zwoer en ondertekende koningin Elizabeth II deze eed. Zij deed dit vanaf haar troon in het Britse Hogerhuis ten overstaan van de beide kamers van het parlement.
In de Act of Settlement is daarnaast beschreven dat de monarch „zich zal voegen bij de gemeenschap van de Kerk van Engeland, zoals vastgelegd in de wet.” Met andere woorden: ze moet haar protestantse geloofsovertuiging niet alleen belijden; ze moet ook actief deelnemen aan de protestantse eredienst.
Om deze reden ontving de koningin bij haar kroning in juni 1953 van de aartsbisschop van Canterbury de heilige communie (zoals het heilig avondmaal ook in de Anglicaanse Kerk wordt genoemd; red.). Hoewel dit geen verplicht onderdeel van de kroningsdienst is, vormt het een publiek bewijs van het feit dat christelijke belijdenis en christelijke eredienst hand in hand gaan.
Engelse Bijbel
Sinds 1689 krijgt elke nieuwe Britse monarch een Engelse Bijbel overhandigd. Koningin Elizabeth II kreeg bij haar kroning een exemplaar van de Authorized Version (King James) met de woorden: „Onze geëerbiedigde koningin: om uwe majesteit voortdurend te herinneren aan de Wet en het Evangelie van God als de regel voor uw hele leven en regering als christelijk prinses, bieden wij u dit boek aan, het meest waardevolle dat deze wereld bezit. Hierin is wijsheid, dit is de koninklijke wet, dit zijn de levende woorden van God.”
Hoewel ook de overhandiging van de Bijbel niet formeel is voorgeschreven, betreft dit een van de mooiste onderdelen van de dienst – die overigens van begin tot eind een expliciet christelijk karakter draagt.
Tot het uiterste
De oorspronkelijke Coronation Oath Act dateert uit 1689, toen het parlement hem goedkeurde. In de achterliggende drie eeuwen is de tekst ervan grotendeels hetzelfde gebleven. Bij de kroning van Elizabeth II stelde de aartsbisschop van Canterbury haar een reeks vragen, waaronder: „Wilt u zich tot het uiterste inspannen om de wetten van God en de ware belijdenis van het Evangelie te handhaven? Wilt u zich tot het uiterste inspannen om ervoor te zorgen dat in het Verenigd Koninkrijk de protestantse, reformatorische religie ondersteund blijft worden door de wet? Wilt u zorg dragen voor de instandhouding van de Kerk van Engeland en de leer, eredienst, tucht en regering daarvan, zoals in Engeland bij wet vastgelegd?”
De jonge koningin antwoordde: „Dit alles beloof ik te doen.”
In theorie bindt deze eed niet alleen de koningin, maar ook haar parlement. De kroningseed en de protestantse verklaring vormen samen een complex juridisch pakket, waartoe ook de Bill of Rights en de Act of Settlement behoren, en maken samen deel uit van de historische christelijke constitutie van Groot-Brittannië.
Onder kritiek
Sinds enige tijd staat deze constitutie echter onder zware kritiek. De Britse religieuze context is sinds 1952 ingrijpend veranderd, en luidruchtige stemmen roepen dat een christelijke monarchie onverenigbaar is met een seculiere of pluralistische staat.
Een seculier staatsrecht, losgemaakt van het morele kompas van de Heilige Schrift, zou evenwel slecht nieuws zijn voor het Verenigd Koninkrijk. De kroningseed is krachtig geworteld in de nationale historie. Dit onderdeel van het staatsbestel prijsgeven, weggooien in naam van de vooruitgang, zou een stap in de verkeerde richting betekenen.
De eed herinnert monarch, parlement en volk aan de zegeningen die eruit voortvloeien wanneer wetten worden gebaseerd op het Woord van God, en vormt een publieke oproep aan het Britse volk om terug te keren tot „de ware belijdenis van het Evangelie.”
Dr. Andrew Atherstone is onder meer docent geschiedenis en doctrine aan Wycliffe Hall in Oxford, een predikantsopleiding van de Anglicaanse Kerk. Dit artikel verscheen deze maand in de Evangelical Times, een Britse evangelicale maandkrant.
St. Paul’s Cathedral
Ter gelegenheid van het 60-jarig regeringsjubileum van koningin Elizabeth had vandaag onder andere een nationale dankdienst plaats in de St. Paul’s Cathedral in Londen. Dit wereldberoemde godshuis was de eerste kathedraal die na de Engelse reformatie in de zestiende eeuw werd gebouwd, tussen 1675 en 1710. In 1534 had koning Hendrik VIII de Kerk van Engeland onttrokken aan het gezag van de paus van Rome en ontstond de Anglicaanse Kerk. Het kerkelijk leven kwam onder controle van de Britse vorst te staan.
De St. Paul’s is ontworpen door architect Sir Christopher Wren, na de grote brand die Londen had geteisterd. De kathedraal heeft al aan heel wat bijzondere plechtigheden onderdak geboden. Een dienst ter ere van een diamanten jubileum van een Britse monarch heeft echter slechts één keer eerder plaatsgevonden: in 1897, toen koningin Victoria zestig jaar op de troon zat.
Hoofdorganist van de St. Paul’s is Simon Johnson. Hem staat onder andere het grote Smith/Willis/Manderorgel ter beschikking, met vijf klavieren en 109 sprekende stemmen.
C. S. Lewis woonde festiviteiten in 1953 niet bij
De kroning (”coronation”) van koningin Elizabeth II had plaats op 2 juni 1953 in Westminster Abbey, ruim een jaar nadat zij haar vader, koning George VI, had opgevolgd. De Britse letterkundige en christelijke apologeet C. S. Lewis besloot de festiviteiten niet bij te wonen, zo valt te lezen op de website desiringgod.org: het weer was niet best, hij hield niet van grote menigten en zo nog meer. In plaats daarvan bleef hij thuis en volgde hij de gebeurtenissen op tv – het was de eerste kroning in Engeland die volledig op de televisie werd uitgezonden.
Een maand later blikte Lewis nog eens terug op de kroning, in een brief aan een vriend.
„Je weet dat mensen hier bij de coronation níét dat sprookjesachtige gevoel hadden. Wat op de meesten die er getuige van waren vooral indruk maakte, was het feit dat de koningin zelf bijna overweldigd leek door de sacramentele kant ervan. Dus, in de ogen van de toeschouwers, een gevoel van (men weet bijna niet hoe dit te beschrijven) ontzag – medelijden – aandoenlijkheid – mysterie.
De druk van die enorme, zware kroon op dat kleine, jonge hoofd –Elizabeth was 25, red.– wordt een soort symbool van de situatie van de mensheid zelf: een mensheid geroepen door God om Zijn onderkoning en hogepriester op aarde te zijn, maar die zichzelf zo onbekwaam voelt. Alsof Hij zei: „In mijn onverbiddelijke (”inexorable”) liefde zal Ik op het stof dat u bent roem en gevaren en verantwoordelijkheden leggen die uw begrip te boven gaan.
Zie je wat ik bedoel? Men mist de hele zaak waar het om gaat tenzij men voelt dat wij allen gekroond zijn en dat kroning iets weliswaar schitterends is, maar iets tragisch schitterends.”