Bijbeluitleg van kerkvaders
In zijn brief aan de Galaten vertelt de apostel Paulus dat hij een serieus meningsverschil had met Petrus. Hij „weerstond hem in het aangezicht omdat hij te bestraffen was” (Gal. 2:11). Petrus had zich uit vrees voor de joden onttrokken aan de omgang die hij tot dan toe onderhield met heidenchristenen. Zelfs Barnabas, schrijft Paulus, liet zich meevoeren door deze „veinzing” van Petrus en de joden (2:13).
Paulus’ beschuldiging dat Petrus op een hypocriete manier optrad, heeft de Vroege Kerk de nodige hoofdbrekens gekost. Margaret Mitchell, hoogleraar en decaan aan de Divinity School van de universiteit van Chicago, laat in New Testament Studies (jaargang 58, 2012, aflevering 2) zien hoe het voorval staaltjes van exegetische vindingrijkheid opleverde. Heidenen grepen Paulus’ uitspraak aan als steun voor hun kritiek op christenen. Paulus bood, zoals een van hen zei, een „machtige veroordeling” van Petrus omdat „een man die een uitlegger van de Goddelijke mond is, leeft in hypocrisie en zijn gedrag afstemt op het behagen van anderen.” Hoe kan zo iemand de sleutels van het hemelrijk dragen?
Kerkvaders legden de zaak verschillend uit. Clemens van Alexandrië betoogde dat het hier niet om de bekende Petrus ging, maar om iemand anders. Tertullianus zwakte de ernst van het meningsverschil af door te zeggen dat het slechts om een kwestie van levenswandel ging, niet om de Evangelieverkondiging zelf. Anderen, zoals Hiëronymus en Chrysostomus, zeiden dat de apostelen slechts deden alsof zij van mening verschilden, maar in werkelijkheid geen conflict hadden. Petrus paste zich, volgens deze exegese, aan de zwakke broeders aan om zo Paulus de gelegenheid te geven des te effectiever de vereiste correctie aan te brengen.
Hoe deze redeneerwijze er precies uitzag, blijkt uit een preek van Chrysostomus die Mitchell uitvoerig bespreekt. Een echt conflict was volgens Chrysostomus uitgesloten in het licht van wat we over Petrus en Paulus weten. Petrus was immers een moedig man, van rotsvaste overtuigingen, niet iemand die bang was voor joden. En Paulus wist heel goed dat een broederlijke vermaning eerst onder vier ogen moest geschieden, niet publiekelijk en al helemaal niet via een schriftelijk verslag onder het toeziend oog van toekomstige generaties. Er moest wel iets heel anders aan de hand zijn dan een echt conflict.
Wat dan? Petrus en Paulus wilden allebei, aldus Chrysostomus, de joden van hun wettische godsdienst bevrijden. Zij begrepen echter dat het averechts zou werken als een van hen beiden de jodenchristenen rechtstreeks zou vermanen. Daarom spraken zij met elkaar een indirecte correctie af: een uitbrander van Paulus aan Petrus’ adres. De beide apostelen waren het helemaal eens geweest, aldus Chrysostomus. Over de inhoudelijke kwestie en over de gekozen aanpak.
Augustinus vond dit idee van een in scène gezette twist geheel buiten de orde. Deze uitleg, die hij van Hiëronymus kende, zag hij als een ondermijning van de betrouwbaarheid van de Schrift. Uit Galaten 2 blijkt volgens Augustinus eenvoudig dat Paulus de apostel Petrus bestrafte omdat deze de indruk wekte dat wetsonderhouding nodig is om voor eeuwig gered te worden.
De diversiteit van uitleggingen van Galaten 2 maakt duidelijk dat er de nodige kanttekeningen te plaatsen zijn bij het idee van een eenstemmigheid van de „eerste 500 jaar van het christendom.” Een beroep op zo’n vroegchristelijke consensus is onder meer te vinden in de werken van Georg Calixtus, een lutheraan die leefde van 1586 tot 1656 en die zich inzette voor kerkelijke hereniging.
In het Journal of the History of Ideas (jaargang 73, 2012, aflevering 1) betoogt Christian Thorsten Calissen dat Calixtus’ beroep op de Vroege Kerk gelijkenis vertoont met de opvattingen van diens oudere tijdgenot Isaac Casaubon. Ook Casaubon hechtte aan „wat overal, altijd en door allen” geloofd is. Voor zowel Calixtus als Casaubonus bracht deze insteek een focus op een aantal „fundamentele geloofsartikelen” met zich mee, die te onderscheiden zijn van bijzaken.
Iemand die de kerkvader Augustinus in de zestiende eeuw openlijk kritiseerde, was de jezuïet Luis de Molina. Hij verweet Augustinus dat deze door zijn strijd met de pelagianen „zo veel gelovigen in verwarring had gebracht.”
Ook Thomas van Aquino moest het ontgelden bij de jezuïet, die door zijn theorie van Gods ”middenkennis” de menselijke vrije wil veel meer ruimte wilde geven. Sylvio Hermanni de Franceschi beschrijft in de Revue d’études augustiniennes et patristiques (jaargang 57, 2011, aflevering 1) hoe de ”salmanticenzers”, volgelingen van Thomas van Aquino uit Salamanca, het opnamen voor Augustinus. In een standaardwerk uit 1631 bestreden zij in Augustinus’ lijn zowel de theorie van middenkennis alsook de manier waarop zelfs de voorstanders van die nieuwe theorie zich beriepen op Augustinus.
Aza Goudriaan, universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam Reageren? focus@refdag.nl