Prof. dr. Caroline Forder: kind na verblijf instelling vaak in zwart gat
AMSTERDAM – Kinderen komen na een verblijf in een jeugdzorginstelling vaak terecht in een zwart gat.
Dat stelt prof. dr. Caroline Forder, hoogleraar kinderrechten aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Ze redigeerde samen met jurist mr. dr. Wilma Duijst een artikelenbundel over de rechten van het kind. Die wordt morgen in Leiden gepresenteerd op een symposium over opsluiting van kinderen.
Nederland kent naast jeugdgevangenissen ook gesloten jeugdzorginstellingen voor jongeren die vanwege bijvoorbeeld de thuissituatie in zo’n opvang terechtkomen, zonder dat ze zijn veroordeeld voor een strafbaar feit.
Nodig is dat jongeren ook na verblijf in een gesloten instelling begeleiding krijgen, benadrukt Forder. „Sommigen hebben langer hulp nodig. Ze hebben er bijvoorbeeld baat bij dat ze in een beschermde woonomgeving terechtkomen of contact houden met een behandelaar.”
Rechters en Bureaus Jeugdzorg verwijzen kinderen soms „te makkelijk” door naar een gesloten jeugdzorginstelling, stelt Forder. „Met de beste bedoelingen nemen ze die beslissing, bijvoorbeeld omdat een kind thuis geen leven heeft of wordt achtervolgd door loverboys. Toch zouden rechters zich kritischer moeten afvragen of het plaatsen van een kind in een gesloten instelling echt nodig is. Gevolg van zo’n beslissing is bijvoorbeeld dat iemand maandenlang niet meer op school komt. Er zijn ook alternatieven, zoals uithuisplaatsing of opvang in een niet-gesloten instelling.”
Feit blijft dat jeugdigen in een gesloten instelling weer de goede weg kunnen vinden, betoogt Forder. „In die instellingen gebeurt veel goeds. Sommige jongeren zijn opgelucht dat ze naar een instelling mogen. Daar vinden ze rust. Ik ben op het station van Tilburg toevallig in contact gekomen met Kevin, die maandenlang in een jeugdzorginstelling heeft gezeten. Hij was erg blij met de contacten met een gedragswetenschapper. Die ging op een speelse manier de dialoog met hem aan.
Wrang was dat de ouders van Kevin hem zeiden dat hij niet meer welkom was. Daar voelde hij pijn over. Hij zei ook dat hij die pijn niet zou hebben gevoeld als zijn ouders hem dat hadden gezegd vóórdat hij in de instelling terechtkwam. Daar heeft hij namelijk geleerd om pijn te voelen.”
Het werken met jongeren in gesloten instellingen is „driedubbel moeilijk”, schetst Forder. „Ze komen doorgaans uit een omgeving waarin ze bijvoorbeeld te weinig eten kregen, te weinig begeleiding van ouders ontvingen, te maken hadden met een slechte vriendenkring, geweld, schulden, alcohol- en drugsmisbruik. Daarom is het van cruciaal belang dat behandelaars in een instelling die jongeren aandacht geven.
Het is zeker waar dat de jongeren zich schuldig kunnen hebben gemaakt aan ondeugende of zelfs slechte zaken. Structuur en duidelijkheid zijn in de instelling van groot belang. Toch is het vooral belangstelling en aandacht wat de jongeren nodig hebben. Als iemand zich in de instelling misdraagt door bijvoorbeeld met een andere jongere te vechten, is een zekere strengheid op zijn plaats. Mij trof een detail in het rapport van de Inspectie Jeugdzorg van 2011. Daarin zeiden veel jongeren dat ze in de instelling vooral een huismoeder nodig hebben.”