Opinie

Principes hebben consequenties

Reformatorische christenen staan in de samenleving bekend als degelijk en principieel. Ze gaan zichzelf niet te buiten aan liederlijkheden en qua standpunten weet je wat je aan hen hebt. Maar wie wat scherper kijkt, ziet wat anders. Met principes kun je schuiven.

W. B. Kranendonk

28 May 2012 19:13Gewijzigd op 14 November 2020 21:17
Steun aan Wilders verdraagt zich niet met christelijke principes.  Foto ANP
Steun aan Wilders verdraagt zich niet met christelijke principes. Foto ANP

Op papier is het binnen reformatorische kringen allemaal heel goed geregeld. Het principiële kader staat vast. De statuten van allerlei orthodox-protestantse instellingen en organisaties zijn helder. Het fundament is steevast de Bijbel als het Woord van God en de daarop gegronde Drie Formulieren van Enigheid. Met daarbij zeer geregeld de aantekening dat men vast wil houden aan het onverkorte artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Om daarmee te verklaren dat men van kuyperiaanse smetten vrij is.

De laatste jaren zijn die statuten hier en daar ook nog wat verder aangescherpt. Organisaties zeggen dan bijvoorbeeld dat het Woord van God „onfeilbaar en gezaghebbend” is, om zo elke discussie over het Schriftgezag uit te sluiten. Anderen willen expliciet uitspreken vast te houden aan de originele Statenvertaling. Of, om nog een voorbeeld te noemen, vastgelegd is dat men zich verre wil houden van het gebruik van moderne media.

Nuttig en van belang

Dat de verenigingen en instellingen een helder omschreven grondslag in de statuten hebben vastgelegd, daar is niets mis mee. Sterker, dat is uitstekend. Het maakt in- en extern duidelijk waar men voor staat. En daar kun je niet duidelijk genoeg in zijn, zeker niet anno 2012, waar veel organisaties op drift zijn geraakt en niet meer weten waarom ze zijn opgericht.

Goed omschreven statuten bewijzen ook hun nut als men als organisatie –soms van overheidswege– gedreven wordt in de richting van samenwerking met anderen die wel een enigszins verwante kleur hebben, maar die uiteindelijk toch uit een ander vaatje blijken te tappen. Sommige bestuurders van bijzondere scholen kunnen uit ervaring vertellen hoe belangrijk het is om een duidelijk omschreven identiteit te hebben. Het biedt houvast als men zelfstandig wil blijven in een tijd van enerzijds schaalvergroting en anderzijds dalende leerlingaantallen. Met andere woorden: het is van eminent belang dat op papier alles goed is geregeld.

Papier geduldig

En toch is er een probleem. Papier is namelijk geduldig. Daar kun je van alles op schrijven zonder dat het iemand raakt. Maar wat is de werkelijk impact? Hoe leeft de grondslag bij bestuurders en uitvoerders?

Wie statuten schrijft om de stichtingsakte rond te krijgen of subsidie binnen te halen en vervolgens nooit meer de grondslag naleest, heeft een document geschreven dat in een archiefmap van het notariskantoor wegzinkt in de vergetelheid.

Dat klinkt wellicht enigszins banaal. Maar hoeveel instellingen hebben niet een fraai geformuleerde grondslag waar de huidige bestuurders, leden of medewerkers zich niets bij kunnen voorstellen? Hoeveel ouderwets gereformeerde tehuizen en scholen hebben niet nog altijd de Drie Formulieren van Enigheid in hun statuten staan, terwijl de leden van directies of van raden van toezicht niet eens meer kunnen noemen om welke drie formulieren het dan wel gaat? Laat staan dat ze kunnen vertellen wat daarvan de inhoud is. Kortom, fraaie volzinnen op papier zijn niet genoeg.

Noodzakelijk is daarom allereerst kennis van de inhoud van de grondslag. En daar schort het nogal eens aan. Ook in reformatorische kring. Laten bestuurders bij sollicitatiegesprekken met orthodox-protestantse kandidaten bijvoorbeeld maar eens doorvragen op de inhoud van de grondslag. Daar zullen ze vaak niet vrolijk van worden.

Kennis van verleden

Tweede punt is dat mensen vaak ook niet meer weten wat de achterliggende motieven van de oprichters waren. Kennis van de geschiedenis van de instelling is eveneens noodzakelijk.

Om een voorbeeld te noemen: reformatorische scholen voeren vaak een strikt toelatingsbeleid. Sommigen leggen daar de vinger bij. Zij vinden juist dat het toe te juichen zou zijn als jonge mensen met een seculiere achtergrond via een opleiding op een orthodox-christelijke school in aanraking komen met de Bijbel. Maar wie zich verdiept in de oorzaken van de opkomst van reformatorische scholen komt al snel tot de ontdekking dat in de jaren vijftig, zestig van de vorige eeuw juist dat opener toelatingsbeleid in het protestants-christelijke onderwijs op veel scholen heeft bijgedragen aan identiteitsverlies. Dat bracht vervolgens oprichters (en hun opvolgers) van reformatorische scholen ertoe de deuren minder wijd open te zetten. Hoe men ook hierover denkt, wie eerlijk over kwesties rond toelatingsbeleid wil discussiëren, moet deze historische achtergrond wel kennen.

Om gefundeerd een principieel standpunt in te kunnen nemen, is het overigens ook nodig om vooral eerlijk naar die stemmen uit het verleden te luisteren. En ook op dat punt gaat het nogal eens verkeerd. Te vaak wordt verondersteld dat men het verleden wel kent. Men gaat dan af op hetgeen door anderen is overgeleverd. Dat zijn altijd subjectieve interpretaties. Daarbij hoeft geen sprake te zijn van boze opzet; die neiging is bijna onontkoombaar. Maar het gevolg is dat er (onbedoeld) een vertekend geschiedbeeld ontstaat. Hoe vaak maken onbevangen bronnenstudies niet duidelijk dat de ouden net een slagje anders dachten dan we altijd meenden?

De conclusie is helder: een grondslag op papier is nog maar het begin. Het gaat om kennis van de inhoud, van de motieven van de initiatiefnemers en van de gedachtewereld van de ouden.

Handen en voeten

Maar met zorgvuldige formulering van de statutaire grondslag en kennis van de motieven is men nog maar halverwege. Wie principieel wil zijn, zal de voorgestane leer, de omschreven beginselen ook in de praktijk van alle dag gestalte moeten geven. Dat geldt niet alleen bestuurders en werkers van eigen organisaties, maar betreft ook ieder individu dat zich rekent tot de reformatorische kring. Kortweg: het gaat om leer en leven. En daar wringt de schoen misschien wel het meest.

Wie onderwijs wil aanbieden op basis van Bijbel en belijdenis is niet klaar met de dagopening en het vertellen van een Bijbelverhaal. Ook in andere vakken en vooral ook in de dagelijkse omgang met elkaar zal moeten blijken wat christelijke onderwijs concreet inhoudt. Wie belijdt christen te willen zijn, zal zijn leven moeten willen inrichten naar de norm van Gods Woord.

Op dat punt mankeert er nog wel het een en ander. Wie eerlijk is zal dat moeten erkennen, voor de kring en voor zichzelf. Niemand heeft schone handen en een rein geweten. Enkele voorbeelden ter illustratie.

Mensen die behoren tot de gereformeerde gezindte zeggen in overgrote meerderheid dat hun geloofsovertuiging ook consequenties heeft voor hun politieke opvattingen. Ze staan een christelijke politiek voor. Velen zien op grond van Romeinen 13 de overheid als dienares van God die gehoorzaamd moet worden. Maar in de praktijk geven ze maar een beperkte invulling aan die opvatting.

Er is een aanzienlijke groep reformatorische christenen die het prima vindt dat vertegenwoordigers van christelijke partijen in Den Haag de regering voortdurend aanspreken op haar taak om in wet- en regelgeving Gods geboden uit te voeren. Dat kan voor hen niet helder genoeg gedaan worden. Er moet in het parlement krachtig geprotesteerd worden tegen de maatschappelijke verloedering waar de overheid onvoldoende tegen doet of tegen de ruime wetgeving op ethisch terrein.

Maar als het gaat om de consequenties van hun opvatting voor hun eigen leven, blijken veel reformatorische christenen opeens veel ruimer te denken. Zij verwisselen hun principes even gemakkelijk als ze van kleren wisselen. Als het kostuum even knelt, haalt men vlug een ruimer pak uit de kast.

Het is bijvoorbeeld een blamage dat er bij de Belastingdienst nog altijd medewerkers zijn die stellen dat je extra kritisch moet kijken naar aangiften uit ‘zware dorpen’. En dat zeggen ze niet alleen maar uit afkeer van het christelijk geloof. Aan dat imago hebben orthodoxe christenen zelf bijgedragen.

Nog een: hoe gemakkelijk worden door sommige christelijke ondernemers niet de regels van het arbeidsrecht met voeten getreden? Onmiskenbaar is het waar dat in ons land de belastingdruk erg hoog is, veel overheidsgeld op een verkeerde manier wordt besteed.

Voor de apostel Paulus was dat echter geen excuus. Ook de strenge en zelf heidense overheid (waarmee hij in zijn tijd te maken had) moet naar zijn overtuiging worden gehoorzaamd.

In de praktijk blijkt vaak dat voor reformatorische christenen de stelling dat de overheid Gods dienares is, wel gebruikt mag worden om een morele oproep aan de regering te doen, maar dat deze maar een beperkt normatief karakter heeft voor het eigen, individuele gedrag.

Wilders

Een andere illustratieve kwestie is de waardering voor de PVV van Wilders. Die is in sommige reformatorische kringen groot. Maar hoe is dat te rijmen met een christelijke levensovertuiging?

Het is zeker waar dat de man een punt heeft als hij waarschuwt voor de opmars van de islam. Dat gevaar wordt door veel partijen, soms ook christelijke, lang niet voldoende onderkend. Maar daarmee is beslist niet gezegd dat Wilders steun en stem van orthodox-protestantse christenen verdient. Wie even de moeite neemt om na te gaan hoe de man denkt over ethische kwesties, over homo-emancipatie of over onderwijsvrijheid, zal snel tot de conclusie (moeten) komen dat dit niet te rijmen valt met een Bijbelse levensvisie. Hij gaat ondanks zijn beroep op joods-christelijke waarden ten diepste uit van de libertijnse levensvisie, die geen rekening wil houden met de Bijbelse normen.

Een laatste voorbeeld. Christenen belijden dat mensen hier geen blijvende stad hebben. Het gaat hen erom de toekomende stad te zoeken. Dat betekent dat het christenleven een pelgrimsleven is. Mensen die zo’n tocht maken, slaan hun pinnen niet vast in de aarde, want morgen moeten ze weer verder trekken. En dat willen ze ook. Ze wensen het reisdoel zo snel mogelijk te bereiken.

De werkelijkheid is echter dat veruit de meeste christenen wel spreken over het pelgrimsleven, maar daar niet naar handelen. Het materialisme heeft hen volledig in de greep. Het gaat hun dan vaak vooral om zo’n goed mogelijk leven hier op aarde. Ondanks dat christenen weten dat ze hun bezit moeten hebben als niet bezittende. Echter, illustratief is wat nog niet zo lang geleden een radioverslaggever na een bezoek aan een reformatorische ondernemer zei. „Hij beweert sober te willen leven, maar ik zakte bij binnenkomst diep weg in het pluche, had het uitzicht op een glimmende bolide en het gesprek was afgelopen nadat hij op zijn gouden horloge had gekeken.”

Anders zijn

Er rest maar één conclusie: de buitenwereld oordeelt vaak positiever over de principiële opstelling van de orthodox-protestantse kring dan de werkelijkheid is. Dat geeft te denken.

De belangstelling voor orthodox-protestantse christenen neemt toe, omdat ze in deze sterk geseculariseerde samenleving steeds meer als een bijzonderheid worden gezien. Daardoor zullen de inconsequenties ook meer gaan opvallen en worden uitvergoot. Dat zal dan tot schade van de kring zijn, maar –belangrijker– tot schade van de naam van de Heere Die men zegt te willen dienen.

Tweede is dat juist door die secularisatie het van groot belang is dat christenen in leer en leven tonen waar ze voor staan. Daarbij moet worden bedacht dat de oorzaak van de secularisatie vaak gezocht wordt bij overtuigde atheïsten. Die zouden meer en meer invloed krijgen.

Gemakshalve wordt dan vergeten dat er ook andere ontwikkelingen zijn die aan de ontkerstening bijdragen. En daarvan is het materialisme op zichzelf niet de minste. Zo worden ook orthodoxe protestanten meegevoerd op de golfslag van secularisatie. Daarvan zouden christenen zich meer bewust moeten zijn.

Belangrijkste argument om een quickscan te maken van de eigen principiële opstelling is het gebod van Christus om niet alleen hoorders, maar ook daders van het Woord te zijn. Dat betekent: niet alleen principieel zijn op papier. Het is ook meer dan het leiden van een redelijk fatsoenlijk leven. Principieel christen zijn betekent leren en leven naar het Woord van God tot in de uiterste consequentie.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer