Pleidooi voor heidendom in de samenleving gaat mank
Modern heidendom zal in vorm, in inkleding en in aankleding verschillen van het oude heidendom. Het wezen is nu echter hetzelfde als toen, zo argumenteert dr. W. H. Velema
naar aanleiding van recente publicaties. Lezing van het boek ”Nederland seculier!” bracht mij tot het schrijven van een artikel dat het simpele opschrift ”Heidendom” zou kunnen dragen. De auteur van het boek, August Hans den Boef, is bijna 54 jaar en stafmedewerker van de Hogeschool Amsterdam. In 180 bladzijden schrijft hij ”Tegen religieuze privileges in wetten, regels, praktijken, gewoonten en attitudes”, zoals de ondertitel van zijn boek luidt.
Een gesprek daarover in het Nederlands Dagblad droeg als kop ”Het valt niet mee heiden te zijn”. De lezer voelt wel aan wat er achter zo’n uitspraak schuilgaat: een pleidooi voor heidendom in onze samenleving.
De schrijver stuit echter alom in onze maatschappij (zie de opsomming in de ondertitel) op sporen, restanten wil de schrijver liever zeggen, van geloof; vooral van het christendom, en ook van de islam. Daartegen keert de schrijver zich evenzeer. De islam onderscheidt zich immers van het door hem aangeprezen en toegejuichte heidendom.
Zijn boek is een tamelijk felle aanval op het christendom.
Fictief personage
Laat ik de boodschap van dit boek mogen samenvatten met een citaat van blz. 45: „Maarten ’t Hart besloot zijn vermakelijke, boeiende en soms ook ontroerende bundel commentaren op de bijbel ”Wie God verlaat heeft niets te vrezen” (1997) met de welgemeende aansporing tot de lezer om uit te roepen: „God bestaat niet!” Ik zou hierop willen variëren: Bezoek geen kerk, synagoge of moskee meer, maar ga in plaats daarvan naar een museum, galerie, concert, film, theatervoorstelling of café. Lees geen religieuze of andere stichtelijke lectuur meer, maar spannende, literaire, filosofische en ontroerende boeken. Spreek met uw omgeving niet meer over religieuze vraagstukken, maar over voetbal, cultuur en politiek of andere onderwerpen die u interessant vindt. Laat u wel bij de burgerlijke stand uitschrijven als lid van een religieuze organisatie.”
De toepassing vinden we in de alinea die direct daarop volgt: „Velen kunnen u verzekeren: na een paar jaar is het over. Niks geen schuldgevoelens die de religieuze functionarissen u vergeefs hebben proberen aan te praten. U bent zelfs vergeten waarom die godsdienstige zaken vroeger zo belangrijk waren. U begint psalmen, gezangen en soera’s te vergeten. Uit nostalgische overwegingen kan het boeiend zijn om bij auteurs als ’t Hart te lezen hoe erg het vroeger ook al weer was.”
Op de voorafgaande bladzijde lezen we een sneer naar Kuitert: „Iemand als Kuitert verlengt de doodsstrijd van het gereformeerde protestantisme alleen maar.” Ik moet van dezelfde bladzijde nog even vermelden dat Den Boef het Kuitert kwalijk neemt dat hij god met een kleine letter schrijft. „Het zal hem verbazen, maar wij heidenen blijven conform het Groene boekje een hoofdletter gebruiken. Fictieve personages schrijf je immers in het Nederlands met een hoofdletter.” Dat weten we dan ook weer. Bijtender naar het christelijk geloof toe had hij zijn heidendom nauwelijks kunnen omschrijven.
Storende herinnering
Waarom dan toch ”Het valt niet mee heiden te zijn”? Omdat je overal in onze samenleving nog stuit op rudimenten van het christendom. Het zijn overblijfselen, maar ze hinderen Den Boef toch in zijn voluit heiden willen zijn.
Of er in die aanstoot nog een diepere, psychologische laag zit, namelijk een storende herinnering aan zijn orthodox-gereformeerde opvoeding, wordt uit het interview niet duidelijk. Ik constateer in elk geval dat de rudimenten toch nog een zeker ressentiment veroorzaken. Anders zou Den Boef niet nog zo veel moeite ondervinden om zich in ”Nederland seculier!” voluit als heiden te bevinden.
Ik ga hier nu niet dieper op in. Niemand komt ooit helemaal los van zijn ”roots”. Het is toch geen projectie op Den Boef om in de uitspraak „Het valt niet mee heiden te zijn” nog iets van zijn roots te zien doorschemeren.
Niet-wetenschappelijk
Eind juni las ik in NRC Handelsblad de column van de hand van (prof. dr.) Piet Borst. Hij koos als titel ”Theologie wetenschappelijk?” Hij vertelt dat hij, hoewel biochemicus, uitgenodigd was om deel te nemen aan een „bloedserieus forum over de wetenschappelijkheid van de theologie”, belegd door de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen.
In een eerdere column had hij eens verteld wat hij nu met de volgende woorden herhaalt: „Mijn voorouders hebben al in de 19e eeuw de kerk aan de kant gedaan en mijn ouders hebben geen last gehad van een christelijk recidief. Opgegroeid in een vanzelfsprekend atheïsme, ben ik nooit gehinderd door twijfel of er niet toch íéts was. ”Iets-isme”, daar deden wij thuis ook niet aan. Dat mensen in God geloofden was een begrijpelijk misverstand dat vanzelf wel recht zou komen als de mensheid volwassen zou worden.”
De conclusie zal duidelijk zijn. „Godsdienstig fundamentalisme beheerst de hedendaagse politiek en verzuurt het leven van een groot deel van de mensheid. De geschiedenis van de godsdienst, de vergelijkende godsdienstwetenschap, de godsdienstsociologie zijn mooie onderwerpen voor onderzoek, mits onbevooroordeeld aangevat.”
Theologie kan niet behoren tot het curriculum van de universiteit. Wel kunnen godsdienstige uitingen veld van onderzoek zijn. Zij horen dan thuis in de psychologie, de sociologie of de geschiedenis van de godsdiensten. Prof. Borst, door zijn werk aan de universiteit en door familierelaties bekend met medische faculteiten, vertelt dat in medische kringen de dominee soms aangeduid wordt als ”psychotherapeut zonder vooropleiding”. Hij is wel zo vriendelijk om erbij te zeggen dat dit dan wel denigrerend gebeurt.
Theologie is dus geen wetenschap. Borst weet zich gesteund door zijn collega-columnist van NRC Handelsblad Paul Schnabel. Deze auteur, „ook al uitgenodigd om de kleren-van-de-keizertheologie te becommentariëren, vergeleek de theologie met de Twentse textiel, eens rijk en succesvol, dan geleidelijk afbrokkelend. Door herschikking probeert men nog zo veel mogelijk bedrijven te redden. Ondanks een rijke traditie nu vechtend tegen marginalisering. Rake vergelijking, maar toch wat erg somber.” Voor Borst zelfs te somber. Immers, en met deze woorden sluit hij zijn column af, „waarom zou een moderne, kritische theologiestudie niet kunnen concurreren met kunstgeschiedenis, filosofie of letteren? Theologie als algemene vorming. En je kunt er ook nog dominee mee worden.”
Hetzelfde heidendom als van Den Boef, maar toch nog iets welwillender, in de zin van meer gedogend. De auteur zelf ziet er niets in. Voor hem hoeft het christelijk geloof niet. Heidendom reeds in de derde generatie. Als zijn kleinkinderen dezelfde weg gaan, komt het neer op heidendom in de vijfde generatie. Ik gebruikte deze uitdrukking reeds eerder.
Ik gaf enkele uitvoerige citaten. Ik kan de gedachten van beide heren niet zo treffend verwoorden als ze dat zelf doen. Ik kan dat ook daarom niet, omdat hun gedachtegoed mij innerlijk vreemd is. Daarom leek het mij het beste hen zelf aan het woord te laten.
Verdraaiing
Wat moet onze reactie zijn? Zullen we terugvechten? Want zij zijn als intellectuelen op het oorlogspad. Hun wapens bestaan uit woorden van minachting en van verdraaiing van het verleden en van de werkelijkheid van het heden. De typering minachting hoef ik niet toe te lichten. Zij hebben zichzelf als zodanig getypeerd.
Verdraaiing van de werkelijkheid dan? Ja, ik wijs op twee zaken. Allereerst de geschiedenis. Men moet heel onze Nederlandse geschiedenis vertekenen om te komen tot het pleidooi voor het heidendom à la Den Boef. Ik zeg niet dat christenen in onze geschiedenis altijd recht en goed hebben gehandeld. Ik zeg wel dat onze geschiedenis niet te begrijpen valt zonder de plaats van christenheid en kerk. Ik noem de boeken van Simon Schama, waaronder ook het misschien minder bekende ”De ogen van Rembrandt”. Ik herinner ook aan de tweedelige serie van Jonathan L. Israel ”De Republiek 1477-1806”.
Wie zich aan rudimenten van het christendom in onze samenleving stoot en daarmee het christelijk geloof eigenlijk recht van bestaan in ons publieke leven ontzegt, haalt een streep door de geschiedenis. Hij miskent geestelijke krachten en factoren die ons volk gevormd hebben en waarin ons volk zijn kracht heeft gezocht.
Ervoor staan
Ik ga ook in op het feit dat Borst de theologie het recht ontzegt zich als wetenschap te presenteren en te ontwikkelen. Hij zou het onlangs door mij besproken boek van prof. F. G. Immink moeten bestuderen, ”In God geloven. Een praktisch-theologische reconstructie” (RD 18-6). Ik wees er toen op dat Immink zich terecht beroept op Amerikaanse filosofen. Hun denkwijze wordt wel getypeerd als metafysisch realisme. Borst laat deze filosofische stroming geheel buiten beschouwing. Hij leeft van en met een verengd wetenschapsbegrip.
Wij zullen de vertekening van het verleden en de miskenning van wezenlijke factoren uit het heden, moeten verdragen; in deze zin, dat we het onbillijke ervan aan de orde stellen. Eerlijk duurt het langst en de waarheid wint het, zo leerde ik in mijn jeugd.
Ik neem het daarvoor op, met een gevoel van deernis. Modern heidendom zal in vorm, in inkleding en in aankleding verschillen van het oude heidendom. Het wezen is nu hetzelfde als toen.
Het vervult ons met deernis dat vooraanstaande woordvoerders, noem ze geestelijke leidslieden, teruggaan naar die gedachte- en belevingswereld waarvan het Evangelie van Jezus Christus ons juist heeft verlost.
De progressie van het moderne denken is in andere vormen een regressie naar het verleden.
Jezus Christus geeft hoop voor de toekomst. De eschatologie moge in kerk en theologie bloeien. Dat wil zeggen, het christelijk denken over de toekomst, geopend, beheerst en voltooid door Jezus Christus. Laten we niet moe worden de hoop waarop het christelijk geloof zicht heeft en geeft, te belijden en te beleven. Tegenover een ten dode gedoemd heidendom getuigen we van geloof in de toekomst. Dat we ons en onze kinderen die hoop niet laten ontnemen.
De auteur is ethicus en emeritus hoogleraar van de Christelijke Gereformeerde Kerken.