Romans over refogezindte niet zuiver fictief
De romans van auteurs als Haasnoot, Siebelink en Koolschijn zijn niet zuiver fictief, maar geven zicht op het bevindelijk gereformeerde gedachtegoed en persoonlijke processen van kerkverlating, stelt drs. José M. Baars-Blom.
Als kind schrijft Robert Haasnoot preken en wil hij predikant worden. Als veertienjarige stelt hij vragen waarmee geen ambtsdrager raad weet en als zeventienjarige vertrekt hij uit bevindelijk gereformeerde kring.
Drieëndertig jaar later spreekt hij van „dankbaarheid” over wat hij mag doen. Ik vraag wie hij dankbaar is. Wat volgt is een stilte, een bijna verlegen lachje, wegkijken. „Ja, dat vind ik lastig. Op wie ik dat moet richten weet ik niet, maar dat heb ik wel. Als een boek af is, dan voel ik mij ook een korte periode trots, dat ik het echt zelf heb gedaan, maar dat duurt heel kort. Wij hadden vroeger een harmonium staan, ik hoorde heel vaak muziek in mijn hoofd die ik niet over kon brengen in mijn vingers en met de taal kan ik dat wel.”
Haasnoot, Siebelink en Koolschijn zijn auteurs met een achtergrond in de Gereformeerde Gemeenten respectievelijk de kringen rond de van oorsprong hervormde ds. Paauwe. In hoeverre zijn er overeenkomsten tussen wat mensen mij in het kader van mijn onderzoek vertellen over hun levensloop (die begon) in bevindelijk gereformeerde kring en de thema’s in de romans?
Paul, de hoofdpersoon in Haasnoots ”Het ruime bed”, richt zich met vragen over de Heere tot zijn vader. Jan, de vader in ”Geen sterveling weet” (Koolschijn), is dominant in de godsdienstige opvoeding. De vaders staan, evenals de rechtvaardige Heere die zij prediken, wat op afstand. Steevast is er sprake van een gezinsleven waarbij moeder thuis en vader buitenshuis werkzaam is.
Uit mijn onderzoek blijkt eveneens dat vaders meer formeel uit de hoek komen. De moeder daarentegen is benaderbaar. Zij geeft tussen het kopje thee en het eten koken door aandacht aan kinderen. Ook is ‘haar’ God naderbij.
Mannen in de romans strijden met hun seksuele gevoelens: overmaat en ongemakkelijke geremdheid. Ook in de levensverhalen die ik beluisterde, komt dit tot uiting.
De laatste jaren komt het thema seksualiteit in orthodox-gereformeerde kringen respectvol ter sprake. Veertig jaar geleden was dat niet het geval. Daardoor kwam het voor dat jongens natte dromen voor geslachtsziekte hielden en, naarstig op zoek naar informatie, tot diefstal van een bibliotheekboek of seksblaadje werden gedreven. Het knaagt nog aan hun zielen. Vrouwen doen er vooral het zwijgen toe. De jongeren vertellen wel dat het moeilijker is om met seks te wachten tot in het huwelijk dan ze hadden gedacht. Als ouders vreemdgaan, doet dat kinderen levenslang pijn.
De nietswaardigheid van de mens die de vader in ”Engelen van het duister” (Siebelink) heeft neergezet, lijken de zonen na zijn overlijden aan den lijve te willen ervaren door diep te zinken, zich aan het aardse, lichamelijke te laven en zichzelf te vernederen. Ze lijken te zoeken naar de bevinding van hun verdorvenheid, tot gekmakens toe.
Haasnoot heeft patent op het schrijven van boeken waar ergens een omslagpunt zit tussen de zin en de waan van godsdienstige opvattingen, maar waarbij de waanzin je verrast als de hoofdpersoon al onder je huid zit. Toch gaat er aan ‘gekte’ iets vooraf.
Mensen krijgen te horen dat de Heere gaat over wie verloren of verkoren is, maar impliciet en expliciet wordt te verstaan gegeven dat wie kiest voor wereld buiten de kerk in de ban van het kwaad komt.
Veel pubers en adolescenten lijken zich daar zelf hun mening over te willen vormen en verkennen de buitenwereld op eigen kracht. Ze vinden er ten slotte wel een weg mee, al voelen ze zich een beetje vreemd in de wereld.
Koolschijn geeft er aan het einde van zijn boek schitterende beschrijvingen van, wanneer zijn hoofdpersoon een briefwisseling met zijn ouders aangaat. Het gaat over gebrek aan gevoel voor het spel om je de rest van je leven vanzelfsprekend en gemakkelijk door de wereld te kunnen bewegen.
Er is ook heden ten dage een klein aantal jongeren dat aan het einde van zijn middelbareschoolcarrière feitelijk geen weet heeft van de wereld buiten de eigen kerkelijke kring. Zij ontmoeten er hun vrienden, brengen er hun vrije tijd door en bewandelen de paden die hun worden gewezen als juist en goed.
Onder volwassenen ontmoet ik mensen die even groen waren. Er zullen uitzonderingen zijn, maar degenen die onbewapend in de vuurlinie van ‘de wereld’ terechtkomen, sneuvelen. Zij vertellen over depressie en angst.
De angst om helemaal alleen te komen staan in een wereld die je niet bekend is en waar je geen bekenden treft, is groot. Wie zich verliest in alle verleidingen maar zich geen moment thuis voelt in seculiere kring, keert terug op zijn schreden.
Wie na verloop van jaren tot de slotsom komt dat het op zijn pad ligt om afscheid te nemen, verdwijnt niet ‘zomaar’, al lijkt het alsof iemand zich plotseling uit een kerkverband onttrekt.
Sommigen proberen wat ze ‘gemist’ hebben in te halen. Ze luisteren naar muziek die verboden was, lezen alles wat los en vast zit of kijken vele films. Mannen drinken zich soms door een moeilijke periode heen, voor vrouwen lijken een crisis en time-out op een kans om een nieuwe start te maken. Een breuk is nooit vanzelfsprekend.
Evenals de hoofdpersonen in de romans hun ouders niet willen kwetsen, weten de mensen die ik spreek precies wanneer ze in familiekring op hun tenen moeten lopen, wanneer ze anderen pijn kunnen doen. „In publicaties wil ik niet herkenbaar zijn”, vertrouwen volwassenen me toe. „Het zou mijn ouders diep verdriet doen als ze lezen dat ik echt niks meer heb met de kerk en dat wil ik hun besparen.”
Kijkend naar wat mensen in mijn onderzoek delen, blijken de romans van Haasnoot, Siebelink en Koolschijn zeker niet zuiver fictief te zijn. Ze geven ieder op eigen wijze zicht op het bevindelijk gereformeerde gedachtegoed en inzicht in persoonlijke processen van kerkverlating. En, zoveel wordt ook wel duidelijk, een orthodox-christelijke opvoeding blijft een mens levenslang bij.
De auteur is freelance cultureel antropoloog. Ze is tevens bezig met promotieonderzoek naar ”wereldverkenning” van jongeren uit reformatorische kring en de invloed daarvan op hun denken en doen.