Pakistaanse christenen opgeofferd op altaar van mondiale politieke belangen
ISLAMABAD – Het gaat niet goed met christenen en andere minderheden in Pakistan. De huidige politieke situatie maakt het onwaarschijnlijk dat daar op korte termijn verandering in komt.
De moord op Benazir Bhutto december 2007 dompelde Pakistan in diepe rouw. Tijdens haar verkiezingscampagne had ze het Pakistaanse volk met optimisme vervuld. Er leek een uitweg te zijn uit de vicieuze cirkel van geweld en aanslagen die het land naar de rand van de afgrond leek te voeren.
Voor de Pakistaanse christenen en andere religieuze minderheden doofde met de dood van Benazir Bhutto echter het laatste sprankje hoop. De vermoorde ex-premier had een emotionele band met christenen. Haar vader Zulfikar Ali Bhutto had tijdens haar jeugd de opvoeding van zijn dochter toevertrouwd aan een non. Tijdens haar campagne beloofde Bhutto de Pakistaanse christenen de vervolging van minderheden te zullen stoppen en met name de christenen bij de Pakistaanse politiek te zullen betrekken. De golf van agressie en gewelddadigheden sinds haar dood tegen religieuze minderheden versterkte de christenen in Pakistan in hun overtuiging dat Bhutto een uniek en onvervangbaar fenomeen was.
De moeilijke en vaak in bloed gedrenkte leefomstandigheden van religieuze minderheden in Pakistan weerspiegelen in zekere zin het woelige Pakistaanse politieke landschap. In 1947 werd de Britse kroonkolonie Indië opgedeeld in de staten India en Pakistan. De geboorte van Pakistan als natiestaat ging gepaard met een ongekende orgie van bloedvergieten en geweld. Sindsdien worden in Pakistan militaire dictaturen afgewisseld door civiele regeringen die op hun beurt weer eindigen met een militaire coup.
De politieke agenda in Pakistan werd vanaf het begin gedicteerd door militaire overwegingen die verband hielden met territoriale strijdpunten. In Oost-Pakistan stak een afscheidingsbeweging de kop op, die het Pakistaanse leger tevergeefs trachtte te onderdrukken. In 1971 riep Oost-Pakistan de onafhankelijkheid uit en Bangladesh zag het levenslicht. Deze afscheiding van Oost-Pakistan betekende in zekere zin de doodsklap voor het seculiere Pakistaanse nationalisme, want het maakte pijnlijk duidelijk dat de vele verschillende volkeren, die het Pakistaanse maatschappelijk weefsel vormden, feitelijk slechts hun godsdienst (de islam) met elkaar gemeen hadden.
Blasfemiewetten
De Pakistaanse militairen begrepen het belang van de islam en al in een vroeg stadium ontstond er een onderlinge kruisbestuiving tussen militairen en islamitische geestelijken. Zo ontstond er bijvoorbeeld een intensieve interactie tussen het Pakistaanse militaire apparaat en gewapende islamitische radicale groeperingen in de omstreden provincie Kashmir, die door het leger gesteund werden.
Dit alles bracht een ontwikkeling op gang die Pakistan steeds verder wegleidde van een moderne democratische staat. Deze intensieve samenwerking tussen militairen en islamitische groeperingen vond haar bekroning in 1977 in de staatsgreep van generaal Zia ul-Haq, die de koers van het land definitief veranderde.
De generaal werd gesteund door de meest radicale elementen onder de Pakistaanse islamitische geestelijkheid omdat hij een totale islamisering van het land voorstond. Deze islamisering vond vooral haar weerslag in het juridisch systeem en het onderwijs, wat leidde tot een beangstigende verslechtering van de positie van Pakistaanse religieuze minderheden.
Op juridisch gebied begonnen islamitische rechtsgeleerden met de invoering van de islamitische wet, de sharia. Het meest fundamentele verschil tussen de sharia en seculiere wetsystemen is het uitgangspunt van beide systemen. De sharia gaat principieel uit van de ongelijkheid van de burgers voor de islamitische wet. Hierbij worden niet-moslims altijd benadeeld.
In Pakistan werd dit duidelijk met de ”Wet op het getuigenis” in 1984 en de blasfemiewetten in 1986. De Wet op het getuigenis stelt onder meer dat het getuigenis van een niet-moslim in een juridische zaak slechts de helft van de waarde heeft van het getuigenis van een moslim. De beruchte blasfemiewetten stellen op het beledigen van de islam de doodstraf, waarbij op de van blasfemie beschuldigde de plicht rust om zelf te bewijzen dat de aanklacht onterecht is.
Beide wetten hebben geleid tot een maatschappelijk klimaat waarin religieuze minderheden in permanente vrees leven. Wanneer een christenen van zijn land, eigendommen of echtgenote wordt beroofd door een moslim, dan heeft het weinig zin om naar het gerecht te stappen. En op basis van het getuigenis van een willekeurige moslim kan het leven van een christen plotseling eindigen in een dodencel.
Koranscholen
Op onderwijsgebied had generaal Zia ul-Haq het belang van Koranscholen (madrassa’s) begrepen om de islamisering van Pakistan te versnellen en in de toekomst veilig te stellen. Deze Koranscholen zijn sinds 1977 als paddenstoelen uit de grond geschoten en zijn in belangrijke mate verantwoordelijk voor de verspreiding van geweld en intolerantie in Pakistan. Op deze scholen wordt vaak de meest intolerante versie van de islam onderwezen. De Koranscholen produceren potentiële extremisten, die vervolgens geronseld worden door gewapende islamitische groeperingen die op hun beurt door het Pakistaanse leger worden gebruikt. Eerst in Kashmir en later ook in Afghanistan. Het Pakistaanse militaire apparaat had echter te laat in de gaten dat deze islamitische radicalen hun eigen agenda hadden: Pakistaanse militairen zijn thans zelf het doelwit van deze radicalen geworden.
De staatsgreep van Zia ul-Haq en de islamiseringspolitiek in Pakistan kregen indertijd weinig aandacht in het Westen. De gebeurtenissen vielen vrijwel samen met de Sovjetinval in buurland Afghanistan. Het waren de jaren van de Koude Oorlog en Pakistan werd de belangrijkste bondgenoot van het Westen tegen de Sovjet-Unie. Pakistan veranderde in deze jaren in een uitvalsbasis voor tienduizenden internationale jihadisten die door de Amerikaanse CIA werden bewapend. Hun gelederen werden aangevuld met Pakistaanse afgestudeerden van de Koranscholen. In deze jaren werd Pakistan blijvend veranderd en de religieuze minderheden betaalden een hoge prijs.
Andere zorgen
Na de terugtrekking van de Sovjets uit Afghanistan in 1989 begon Pakistan in snel tempo af te glijden richting totale anarchie. In 1999 volgde de militaire coup van generaal Musharaf, die het tij trachtte te keren. In 2002 werden de Koranscholen verplicht zich te registreren, in de hoop aldus enige controle te krijgen op het lesmateriaal. Het mocht weinig baten. Het falen van de Pakistaanse overheid kan in belangrijke mate verweten worden aan de overheid zelf. Om het klimaat van geweld en intolerantie te bestrijden zou de overheid moeten beginnen om het Pakistaanse juridische systeem te veranderen, dat intolerantie en discriminatie feitelijk legaliseert. Dit zal echter vrijwel zeker leiden tot een frontale aanvaring met de invloedrijke islamitische geestelijkheid.
De huidige president Ali Zardari staat momenteel voor dezelfde vrijwel onmogelijke opgave. Christelijke organisaties in Pakistan twijfelen niet aan zijn goede bedoelingen, maar de tegenkrachten in Pakistan zijn veelvoudig en sterk. Deze tegenkrachten weten bovendien dat de westerse landen wel andere zorgen hebben dan de positie van de Pakistaanse minderheden. Het Westen vreest dat de Pakistaanse taliban uiteindelijk de macht zullen grijpen in het nucleaire Pakistan. In deze situatie worden de mensenrechten en de benarde situatie van Pakistaanse christenen wederom opgeofferd op het altaar van de mondiale strategische belangen.
De feiten op een rij
Volgens de Pakistaanse regering is circa 1,7 procent van de bevolking christen, oftewel zo’n 4,5 miljoen Pakistanen. Pakistaanse christelijke organisaties echter schatten het aantal christenen in het land op zeker 15 miljoen. De Pakistaanse autoriteiten hebben er belang bij het percentage christenen laag in te schatten. Christenen hebben een vast aantal zetels in zowel het nationale als de regionale parlementen. Het totaal aantal zetels van deze parlementen werd de afgelopen decennia steeds uitgebreid, maar het aantal zetels gereserveerd voor christenen bleef gelijk.
Human Rights Watch meldt in zijn rapporten dat het aantal gewelddadige aanvallen op religieuze minderheden in Pakistan in 2009 het hoogste was sinds 1947. Het geweld tegen christenen is wijdverspreid en beperkt zich niet tot bepaalde gebieden of provincies. Gewelddadigheden komen voor op het platteland en in steden, tot zelfs in de hoofdstad Islamabad. In bepaalde regio’s is het geweld afkomstig van de lokale moslimgemeenschap als geheel. In andere gebieden daarentegen zitten er islamitische radicalen of de lokale autoriteiten achter de gewelddadigheden.