Herinneren gaat ook over nu
„Herinneren gaat niet alleen over vroeger, maar vooral over nu.” En in het nu staat beleving centraal. „Veel jongeren maken er bijna iets sacraals van.”
Loods 24, het oorlogsmonument aan de Entrepotstraat in Rotterdam, is sinds vorig jaar geadopteerd door het Wartburg College, in Enschede is onlangs een herdenkingsplaat onthuld in de synagoge aan de Prinsenstraat, en in Ridderkerk en Elspeet zijn onlangs boeken verschenen over herinneringen aan de oorlog. Waarom herdenken we nog steeds?
In projectlessen over de Tweede Wereldoorlog kregen de leerlingen van het Wartburg College, locatie De Swaef, het antwoord van een Joodse overlevende. „Hij vertelde de leerlingen dat het belangrijk is om niet te vergeten”, zegt geschiedenisdocent Albert Tahapary. „Maar je kunt de herinnering aan de oorlog ook breder trekken. Hier is de oorlog al meer dan 65 jaar voorbij, maar elders op de wereld zijn er nog steeds dergelijke situaties.”
Om de oorlog dichter bij de leerlingen te brengen, adopteerde de school vorig jaar monument Loods 24. Het gaat niet om een financiële adoptie –voor het onderhoud zorgt de gemeente– maar om een symbolisch gebaar. De school legt er ieder jaar een krans en houdt zo de gedachte aan de oorlog levend. Dit jaar gebeurde dat aan het einde van een projectweek, op 25 april.
„Ik kan me uit mijn middelbareschooltijd niet herinneren dat we zoiets deden”, aldus Marijke Dekker, vakgenote van Tahapary. „Je merkt dat de herdenking bij het monument de jongeren stil maakt, je zag hen heel aandachtig luisteren en kijken.” Vooraf werd in de les besproken wat je doet tijdens de twee minuten stilte na een kranslegging. Dekker: „Sommigen zeiden dat ze aan het boek van Els Florijn zouden denken, dat gaat over een Joodse familie die haar 4-jarige dochtertje achterlaat bij het dienstmeisje in Lienden, in de hoop dat het kind niet wordt ontdekt. Anderen wilden eraan denken wat het betekent dat je vrij bent in dit land.”
Een persoonlijk verhaal, zoals in het boek van Florijn, doet het goed onder jongeren. „Jongeren vragen zich bij deze verhalen af: Wat zou ik doen in zo’n situatie?” legt prof. dr. R. van der Laarse uit. Hij houdt zich als hoogleraar op de Westerborkleerstoel erfgoed van de oorlog aan de Vrije Universiteit te Amsterdam dagelijks bezig met de manier waarop de Tweede Wereldoorlog wordt herinnerd. „Jongeren staan ook weer verder af van de generatie die de oorlog heeft meegemaakt dan hun ouders. Je ziet dat grootouders gemakkelijker over de oorlog praten met hun kleinkinderen dan met hun kinderen. Vaak is het antwoord op kritische vragen van hun kinderen: „Er valt eigenlijk niets over te zeggen, er is zo veel gebeurd.” Je ziet hier dat herinneren niet alleen iets is van het verleden, maar dat het juist gaat over de eigen tijd. Iedere generatie gaat er anders mee om.”
Nationale herdenking
Sinds de Tweede Wereldoorlog is er veel veranderd wat het nationale herdenken van oorlogen en vredesmissies betreft. „Tot de Tweede Wereldoorlog was er in Nederland eigenlijk geen monumentale herinneringscultuur”, aldus Van der Laarse. „Dat veranderde kort na de oorlog. Sinds de jaren vijftig heeft elke gemeente minstens één oorlogsmonument. Het ging in die jaren vooral om het nationale lijden, en om de eigen oorlogslachtoffers.”
Ook het nationale herdenken kwam op, mede door de komst van de televisie, zegt Van der Laarse. De twee minuten stilte op de Dam zijn het hoogtepunt van de jaarlijkse herdenking. „Dit kan door iedereen in Nederland worden gevolgd en draagt een nationaal karakter. Jongeren doen daar tegenwoordig nog steeds aan mee. Voor hen heeft het bijna iets sacraals. Ook is het voor de jeugd niet meer alleen de oorlog die zij herdenken. Jongeren staan ook stil bij geweld als zodanig en bij de schending van mensenrechten wereldwijd.”
Is deze vorm voor jongeren een vervanging van religie? Van der Laarse is daarvan overtuigd. „Niet in strikte zin gaat het dan om religie, maar wel in de eenheid die religie schept in een groep.”
In de jaren zeventig kwam er pas aandacht voor de slachtoffers van de Holocaust, stelt de Amsterdamse hoogleraar. „Dit kwam mede door de boeken van Jacques Presser en Loe de Jong, beiden zelf Joods. Voor die tijd draaide het vooral om slachtoffers van de bezetting en om soldaten die sneuvelden aan het front.”
De aandacht voor de Jodenvervolging riep nieuwe vragen op. Van der Laarse: „Hoe ga je daarmee om? En: Hoe heeft Auschwitz kunnen gebeuren? Mijn generatie identificeerde zich –vaak als reactie op hun eigen ouders– vooral met de gereformeerden en communisten die heel actief waren in het verzet. Ook ontstond er in die tijd belangstelling voor herinneringsplaatsen, zoals het Anne Frank Huis in Amsterdam. Je zou dat het eerste herinneringsmuseum van Nederland kunnen noemen, vergelijkbaar met Yad Vashem in Jeruzalem. Mijn generatie maakte zich hard voor het behoud van zulke herinneringsplekken.”
Juist die plaatsen spreken de jongere generatie aan en ze worden dan ook goed door hen bezocht. Daar realiseren zij zich dat het echt om mensen ging, stelt Van der Laarse. „Voor hen is de oorlog verder weg, maar door zulke herinneringsplekken wordt het toch tastbaar. Ook al is het Anne Frank Huis leeg en klein, er komen veel jongeren naartoe.”
Nieuwe tendensen
Plaatselijk lijken er de laatste jaren eerder meer dan minder initiatieven genomen te worden om de herinnering aan 1940-1945 levend te houden. Ziet Van der Laarse hier een tendens? „Met de opkomst van meer aandacht voor de Holocaust kregen plaatselijk ook Joodse herinneringsplekken meer aandacht. Zulke monumenten hebben vaak een functie naast andere monumenten, ze zijn er geen vervanging van.” De tendens die de hoogleraar signaleert, lijkt tegenstrijdig: het nationale gaat als het ware verloren te midden van al die lokale verhalen, maar de herinnering wordt tegelijk steeds meer Europees.
Meer Europees, bijvoorbeeld door de zogenoemde Stockholm Declaration uit 2002, waarin is vastgelegd dat de herinnering aan de Holocaust in Europa levend gehouden moet worden. Met de komst van Oost-Europese landen binnen de Europese Unie ontstaat volgens Van der Laarse een nieuw probleem als het gaat over herinneren. „Kunnen wij de oorlog nog samen herdenken? Het slachtoffer van de een is tegelijk de dader van de ander. Een goed voorbeeld daarvan is Litouwen, waar gesneuvelde SS-soldaten herdacht worden als de bevrijders van de communistische overheersing. Dat maakt gezamenlijk herinneren lastig.”
Een ander voorbeeld daarvan speelde dichter bij huis. Vorige week ontstond ophef over een gedicht dat de 15-jarige Auke de Leeuw zou voordragen tijdens de Nationale Dodenherdenking op de Dam. Hij schreef daarin over zijn oudoom, die de verkeerde keuze maakte en zich bij de SS aansloot. Na de commotie werd besloten om het gedicht niet voor te dragen. Van der Laarse: „Dat lijkt mij een verstandig besluit. Toch zie je hier een belangrijke ontwikkeling. Want hoe gaan we –ook in Europees verband– om met al deze verschillen?”
„Ik zei: Ik ben geen christen meer”
Studenten theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) kwamen afgelopen weekend bijeen op Hydepark in Doorn om na te denken over het thema ”Vrijmoedigheid”. Gastspreker was de hoogbejaarde theologe dr. Hebe Kohlbrugge (97), achterkleindochter van de negentiende-eeuwse theoloog Hermann Friedrich Kohlbrugge. Hebe Kohlbrugge zat tijdens de oorlog gevangen in de strafgevangenis te Scheveningen en in het Duitse concentratiekamp Ravensbrück, om haar werk voor de Belijdende Kerk in Duitsland en deelname aan het verzet.
Het eerste grote dillemma waar ze mee in aanraking kwam, was het uithangen van een hakenkruisvlag op het seminarie waar Kohlbrugge studeerde. Met drie medestudenten haalde ze de vlag omlaag, met het gevaar dat het seminarie gesloten zou moeten worden. „Je vraagt je dan af: Wat is nu goed en wat is slecht? De mensen vlagden niet voor zichzelf. Maar kun je een vlag met een hakenkruis uithangen, het symbool van Jodenhaat, omwille van het Evangelie? Wat mij betreft beslist niet.” Had dr. Kohlbrugge er niet voor willen kiezen om te stoppen met het werk voor de Belijdende Kerk? „Nee, dan zou je jezelf een lafaard gevonden hebben. Het heeft ook niks te maken met vrijmoedigheid, het is iets wat je vanzelfsprekend doet.”
Kohlbrugges persoonlijke verhaal maakt indruk. „Hebt u de aanwezigheid van God ervaren in Ravensbrück?” vraagt een studente. „Nee”, antwoordt dr. Kohlbrugge resoluut. „Ik zat in hetzelfde kamp als Corrie ten Boom. Zij hield van tijd tot tijd gebedsbijeenkomsten, maar daar kon ik niet aan meedoen. Toen ik terugkeerde uit het kamp zei ik tegen mijn leermeester dr. Miskotte: „Ik ben geen christen meer. Ik kon God niet vasthouden en ik kon niet bidden.” Miskotte zei toen: „Je denkt toch niet dat jij God kunt vasthouden? Hij houdt jou vast, al merk je dat niet.” Dat bedoel ik met: ik heb God niet ervaren. Je kunt wel weten dat Hij er is.”