Echte theocratie
Psalm 72:1a
„Voor Salomo. O God! geef de koning uwe rechten.”
Als de koningen reeds door hun eigen kracht of deugd genoegzaam onderwezen waren, zou het nutteloos zijn dat David door het gebed voor hen zocht wat zij in zichzelf reeds bezitten. Daar hij echter vraagt dat het recht en de gerechtigheid Gods de koningen medegedeeld zullen worden, leert hij ons dat niemand tot dit ambt bekwaam of geschikt is, tenzij hij door de hand Gods daarvoor gevormd en toebereid is geworden. Daarom roept Zijn Wijsheid in het boek van Salomo dat de koningen door haar regeren (Spreuken 8:15).
Aangezien nu orde en regel in de burgerlijke staat zo’n voortreffelijke zaak zijn, is het niet verwonderlijk dat God er als de Auteur van erkend wil zijn en er Zich de lof van toegekend wil zien. Overigens, men moet afdalen van het algemene tot het bijzondere, want daar het een zeer bijzonder werk Gods is om een rechtmatig vorstendom in deze wereld te vestigen en in stand te houden, was het nog veel meer nodig dat God een bijzondere genade van Zijn Geest zou aanwenden voor de instandhouding en bewaring van dit heilig koninkrijk, dat Hij boven alle anderen had verkoren. Onder de zoon des Konings verstaat hij ongetwijfeld de opvolgers; hoewel hij ook acht geslagen zal hebben op deze profetie: Ik zal op uw troon doen zitten Iemand uit uw nakomelingen; de vrucht uws buiks (Psalm 132:11).
Johannes Calvijn, predikant te Genève
(”Psalmen”, 1557)