Jan Pieterszoon Sweelinck: tussen rooms-katholiek en protestant
Hij werd in zijn tijd de ”Amsterdamse Orpheus” genoemd: de componist, klavecinist, orgelist en muziekpedagoog Jan Pieterszoon Sweelinck. Volgende maand wordt zijn 450e geboortejaar herdacht.

Lees ook: Artikelen en recensies over Sweelinck in Digibron
Jan Pieterszoon Sweelinck is de enige Nederlandse componist wiens beeltenis op papiergeld heeft gestaan. Zijn hoofd prijkte op het biljet van 25 gulden dat in 1972 in omloop kwam. We hebben het dan ook over de grootste componist van Nederland, die 450 jaar geleden werd geboren. Een feit dat dit jaar met diverse evenementen wordt herdacht. Zo heeft de gemeente Amsterdam vorige week het project ”Historie aan huis” gelanceerd. Een wandelroute voert langs de huizen van Amsterdamse beroemdheden uit het verleden. Op de panden is een informatiebord aangebracht, mét QR-code, die verwijst naar een website met nog meer informatie. De route start bij Sweelincks graf in de Oude Kerk, gaat langs plekken van andere grootheden (zoals de arts en componist Jan Pieter Heije en de door de nazi’s vervolgde journalist Joseph Roth) en eindigt bij het huis waar Sweelinck vanaf 1566 opgroeide, de Lange Niezel 15.
Een geboortehuis van de grootmeester heeft Amsterdam niet te bieden, want Jan kwam ter wereld in Deventer in 1562. Zijn vader, Pieter Swibbertszoon, was daar organist, en promoveerde later naar de Oude Kerk in Amsterdam. Vader overleed toen Jan tien of elf jaar oud was.
Al op jonge leeftijd legde Jan affiniteit met het orgel aan de dag. In 1577 werd hij benoemd tot organist van de Oude Kerk. Een jaar later werd in Amsterdam de zogeheten alteratie doorgevoerd, de omwenteling waarmee het rooms-katholieke stadsbestuur werd afgezet. Gevolg was dat het gebruik van het orgel in de eredienst werd verboden. Sweelinck en andere organisten in Holland verloren hun kerkelijke functie. Daarvoor in de plaats kwam een functie in dienst van de stad: het was Sweelincks taak om voor en na de kerkdienst te spelen, en door de week openbare orgelbespelingen te verzorgen.
In 1590 trouwde hij met Claesgen Puijnder, dochter van een burgemeester uit Medemblik. Over de eerste tien jaar van zijn werkzame leven is weinig bekend. Zijn eerste boek met vocale composities publiceerde hij in 1588. Het was een startschot voor de latere bundels, waaronder een complete bewerking van de 150 Geneefse psalmen.
Als jonge organist maakte Sweelinck grote opgang. Met een salaris van 400 gulden per jaar was hij de bestbetaalde organist in de Republiek.
Amsterdam maakte in die tijd een sterke groei door. De stad was in meerdere opzichten een venster naar de wereld: via de levendige handel en de culturele uitwisseling leerde Sweelinck de Europese muziek van zijn tijd kennen. Hij verkeerde onder rijke en ontwikkelde kooplieden en onder de geletterden en welgestelden van de Muiderkring.
Rumoer
In de Groninger Orgelagenda wijdt dr. Jaap den Hertog een artikel aan de ”Amsterdamse Orpheus”. Voor z’n goede salaris moest Sweelinck wel de nodige taken uitvoeren. Den Hertog schrijft dat vooral de zogeheten avondbespelingen –niet aan kerkdiensten gekoppeld– de „grootste bijdrage aan Sweelincks bekendheid als uitvoerend kunstenaar” waren. „In de winterperiode, vanaf november tot en met april, speelde hij elke avond (als er geen kerkdienst was) op het kleine orgel van de Oude Kerk en op zaterdag op het grote orgel. Vanaf zes uur in de avond speelde hij een uur lang. Dit waren geen concerten zoals wij die kennen, maar ze waren bedoeld om de wandelaars, vooral de kooplui, het verblijf in deze ruimte te veraangenamen. (...) Uit enkele lofdichten weten we dat menigeen hem na afloop stond op te wachten bij de orgeldeur om hem de hand te schudden.”
Populair waren bespelingen tijdens de kerkelijke feestdagen: er was dan veel volk op de been. Door de grote drukte ontstonden er gemakkelijk ongeregeldheden. In het jaar 1618 liep een bespeling uit de hand. Er was, blijkens een aantekening van de kerkmeesters, iets voorgevallen wat de burgemeesters had doen besluiten dat het orgel voortaan in de periode tussen Kerst en Driekoningen moest zwijgen.
De dichteres Anna Roemers Visscher liet van zich horen. Het rumoer had de kerstboodschap verstoord:
Verwerde stemmen van die spreken te gelijk,
Verdooven ’t soet accoordt van ’t hemelsche musijk
(...)
Wat luijdt gedommel is ’t dat naeuw’lijks wij en hooren
De blijde boodtschap van Een kindt is ons geboren?
Een interessant hoofdstuk in Sweelincks biografie is zijn godsdienstige overtuiging. Diverse geleerden hebben zich in de twintigste eeuw daarmee beziggehouden. Als belangrijkste bronnen hiervoor gelden zijn religieuze vocale werken: de vier boeken Psalmen Davids (vanaf 1604) en de Cantiones Sacrae (1619). „De Psalmen werden meestal beschouwd als gereformeerd en de Cantiones als katholiek en afhankelijk van de nadruk die men wenste te leggen op het een of het ander was het thema religie een eenvoudige zaak”, schrijft musicoloog Jurjen Vis in een boeiende beschouwing bij de uitgave van Sweelincks vocale werken door het Gesualdo Consort Amsterdam. Zijn betoog komt erop neer dat we Neêrlands grootmeester niet kunnen opsluiten in een confessioneel hokje, maar hem moeten plaatsen in zijn eigen tijd. Sweelincks positie als organist bracht het mee concessies te doen. „Hij was geen lidmaat van de nieuwe, gereformeerde kerk”, aldus Vis, „maar dat hij de oude, katholieke kerk zou zijn trouw gebleven, blijkt uit niets. Juist zijn breedheid frappeert. Sweelinck verkeerde privé en professioneel met katholieken en gereformeerden. Onder zijn leerlingen waren ook Duitse lutheranen. Tegenover zijn vriendschap met de jezuïetenvriend Cornelis Plemp kunnen we bijvoorbeeld zijn vriendschap met de predikant Willem Baudartius stellen.”
De doopsgezind geboren en rooms-katholiek geworden dichter Joost van den Vondel maakte het grafschrift, toen Sweelincks lichaam op 20 oktober 1621 aan de aarde werd toevertrouwd:
Op Meester Ioan Pietersen Swelingh,
Phoenix der Musijcke, en orgelist van Amsterdam.
Dit’s Swelinghs sterflijck deel, ten troost ons nagebleven;
’t Ontsterfelijck hout de maet by Godt in ‘t eeuwig leven;
Daer streckt hy, meer dan hier omvatten ons gehoor,
Een goddlijcke galm in aller Enghlen oor.
Dit is het eerste deel in een tweeluik over Jan Pieterszoon Sweelinck. Over twee weken: zijn muzikale nalatenschap.