„Evangelisch en reformatorisch dichter bij elkaar”
AMSTERDAM – Evangelischen vormen steeds minder een protestbeweging tegen de gevestigde kerken, maar krijgen daarin juist in toenemende mate een plek. Toch is er nog steeds een trek naar onafhankelijke gemeenten. Overdoop lijkt echter minder een probleem te zijn. „Kinderdoop en volwassendoop worden steeds meer naast elkaar gewaardeerd.”
Dat stellen dr. A. W. Zwiep en dr. E. van Staalduine-Sulman, samen met dr. C. van der Kooi redacteuren van de bundel ”Evangelical Theology in Transition” (VU University Press, Amsterdam) en docenten aan de Vrije Universiteit. Aan het boek werkten nog zeven andere scribenten mee: dr. H. A. Bakker, dr. M. J. Aalders, prof. dr. A. L. Th. de Bruijne, prof. dr. S. Paas, dr. R. Erwich, prof. dr. B. J. G. Reitsma en prof. dr. A. Vos.
De bundel schetst de evangelische beweging als behorend tot de „religieuze delta”, die enerzijds teruggaat naar de Reformatie in de zestiende eeuw, en anderzijds wortels heeft in het piëtisme, het puritanisme en de wesleyaanse heiligheidsbeweging met haar soms arminiaanse tendensen. Evangelischen benadrukken de betrokkenheid van de mens in de bekering en de heiliging. Ze staan de laatste decennia steeds minder afwijzend tegenover beoefening van de theologie en het nemen van politieke verantwoordelijkheid.
Dr. H. A. Bakker schetst in de bundel de evangelische beweging als een tegencultuur die de gevestigde kerken de boodschap voorhoudt dat het Koninkrijk van God niet gelijk is aan de aardse werkelijkheid. Evangelischen raken die profetische radicaliteit echter steeds meer kwijt doordat ze geïncorporeerd worden in de traditionele kerken.
Dat beaamt ook dr. Zwiep: „Evangelischen zijn vaker geïnstitutionaliseerd en zijn zélf gevestigde kerken geworden.” Toch ziet hij, ondanks de opname van het evangelisch gedachtegoed in de traditionele kerken, een blijvende trek naar onafhankelijke groeperingen. „Maar het antigeluid is er minder, wat bij anderen het gevoel oproept dat evangelischen niet meer zo herkenbaar zijn en dat hun elan verdwijnt in de grote massa. Dat maakt het lastig om van dé evangelischen te spreken.”
Dr. W. Stephen Gunter, decaan van Duke Divinity School te Durham (VS), beaamt dat voor het methodisme. Hij verwijst naar een komende vergadering van methodisten in Florida waar meer dan 120 methodistenkerken bijeen zijn „en waar men tien dagen zal ruziën over opvattingen die variëren van open theïsme tot een strenge heilsorde met een duidelijk aanwijsbare bekering. Maar men viert toch gemeenschappelijk het avondmaal.”
Evangelisch lijkt een containerbegrip, wat is het gemeenschappelijke?
Gunter: „De vraag wat Jezus voor de mens persoonlijk betekent, de ervaring van Zijn liefde. Verder is er een grote gedrevenheid om de anderen tot Jezus te brengen.”
Prof. A. van de Beek zegt dat de evangelische beweging door haar openheid naar de cultuur een weg is úít de kerk in plaats van een weg náár de kerk.
Zwiep: „Dat is te negatief geformuleerd. Evangelischen staan wel met beide benen in de cultuur en zijn daarom vatbaar voor invloed ervan. Maar anderzijds kunnen zij door hun positie ook een impact hebben op de cultuur.”
Toch concludeert dr. H. A. Bakker dat de missionaire gedrevenheid minder is geworden.
Zwiep: „Dat komt doordat de groei van de evangelische beweging ten koste is gegaan van de gevestigde kerken. Men heeft zich meer op de evangelicalisering van de kerk gericht, waardoor het open contact met de wereld minder is geworden.”
Van Staalduine: „De evangelischen zijn ook zoiets als de onbetaalde rekening van de kerk. Leden van traditionele kerken gaan naar evangelische gemeenten omdat ze daar het gevoel hebben dat ze gemakkelijker contact met God hebben. De diensten zijn er laagdrempeliger. Maar zijn er alleen maar theologische oorzaken aan te wijzen voor die keuze, of zijn het ook de sfeer en de muziek die hen aanspreekt?”
In reformatorische kring heerst nog steeds beduchtheid voor evangelischen als al dan niet verkapte arminianen. Evangelisch staat dan tegenover calvinistisch.
Zwiep: „Arminius en Gomarus tref je bij evangelischen onder hetzelfde dak aan. Je hebt er radicale calvinisten én overtuigde arminianen.”
Van Staalduine: „Maar dat was vroeger toch ook zo. Toen ik vroeger op een jeugdkamp zat, zei de een dat je voor God moest kiezen, en zei de ander dat er toch een soort van verkiezing was en dat het heil je gegeven moet worden.”
Zwiep: „Evangelischen zijn pragmatischer. Ze zijn geneigd de kool en de geit te sparen.”
Minder dogmatisch geïnteresseerd?
Van Staalduine: „Evangelischen zeggen: Je kunt je bekeren, en dan moet je het ook doen. Men redeneert niet hoeveel procent van de bekering Gods werk en hoeveel procent mensenwerk is.”
Zwiep: „De meeste evangelischen kennen de term arminiaan niet eens. Ze weten dan echt niet waar je het over hebt.”
Gunter: „Evangelischen zijn optimistischer over de mogelijkheden van de genade en benadrukken vooral de heiliging. Je ziet ook de invloed van de charismatische beweging in de kerken. De verschillen tussen de kerken doen er minder toe, het evangelisch gedachtegoed loopt door alles heen.”
Zwiep: „Die sfeer tref ik ook aan op de theologische faculteit van de Vrije Universiteit. Het is een bonte faculteit waar studenten uit de Herstelde Hervormde Kerk, evangelischen, protestanten en moslims elkaar ontmoeten en waar je merkt dat zij dezelfde geloofsvragen hebben. Die vragen betreffen ook de Schrift. Moslims vragen zich af hoe een heilige tekst betekenis kan hebben voor deze tijd. Dan gaat het ook hen om een theologische houding waarin rationaliteit en geloof beide niet opgeofferd hoeven te worden. Veel evangelische Bijbelscholen zijn ontstaan uit protest tegen de vrijzinnige theologie aan de universiteiten. Je ziet nu dat evangelischen steeds meer afstand nemen van het fundamentalisme omdat men meer oog heeft voor de historische context van de Bijbel.”
De bundel kan de impasse tussen reformatorisch en evangelisch in Nederland doorbreken?
Zwiep: „Het is de vraag of je de impasse moet doorbreken, want je hebt immers twee verschillende culturen en geloofstradities. Als je beide stromingen theologisch bij elkaar wil krijgen, krijg je vaak eindeloze discussie in de kerk. Iedereen gaat voor zijn eigen gelijk en het is de vraag of je dat wilt.”
Van Staalduine: „Iedere traditie verwoordt iets van Gods genade. Dat vind ik mooi in de huidige discussie over de doop. Voorstanders van de kinderdoop benadrukken dat Gods genade eerder is dan onze keuze, terwijl degenen die voor de volwassendoop zijn het eigen belijden vooropstellen. Het is moeilijk om die twee doopopvattingen in één kerk bij elkaar te houden.”
Overdoop speelt steeds minder?
Van Staalduine: „Je ziet een verschuiving. Als je vroeger naar een evangelische gemeente ging, moest je overgedoopt worden, nu kan men in steeds meer evangelische gemeenten gewoon lid worden. Doop en lidmaatschap staan steeds meer los van elkaar. Er zijn mensen die zich overdopen en toch lid willen blijven van een protestantse kerk. Ze willen zelf de verantwoordelijkheid nemen en de ervaring zoeken die ze bij hun doop als kind niet hadden.”