Knip- en plakwerk in de kerk
In het begin van de jaren vijftig van de vorige eeuw zat ik op de kleuterschool. Ik herinner me nog goed dat er op een gegeven moment nieuw lesmateriaal kwam. ”Met lijmpot en schaar”, heette het. Prachtig vonden we dat: je kon figuurtjes uitknippen, dingen aan elkaar plakken en zo allerlei mooie tafereeltjes maken. Nu ik bijna met emeritaat ga, zie ik ook in de kerken nogal wat knip- en plakwerk.
Aan de naam van dat toen nieuwe lesmateriaal moet ik nogal eens denken als ik terugkijk op een van de verdrietigste kanten van de Nederlandse kerkgeschiedenis van de laatste twee eeuwen: die van de kerkscheuringen. Wat zijn er een scheuringen geweest, eigenlijk te veel om op te noemen.
Iets minder bekend is dat er ook nogal wat pogingen zijn ondernomen om breuken te helen. Sommige zijn geslaagd en hebben zegenrijk gewerkt. In andere gevallen kwam het niet tot overeenstemming of bleek de gevonden eenheid de kiem van nieuwe scheuringen in zich te dragen.
Bovendien bracht een vereniging van kerken vrijwel altijd met zich mee dat groepen mensen of kerken aan de zijlijn bleven staan. Zij konden niet mee met de gevonden eenheid en vormden een nieuw kerkverband. Wat oneerbiedig gezegd: het plakwerk riep weer nieuw knipwerk op. En het resultaat is het schrijnende tafereel van een verdeeldheid die zich de laatste jaren steeds verder lijkt uit te breiden.
Repeterende breuk
Het is wellicht goed om dat kort vanuit de geschiedenis van de negentiende eeuw te illustreren en die gegevens naast enkele recente ontwikkelingen te leggen. In 1834 vindt de Afscheiding plaats: grote groepen orthodoxe christenen scheiden zich af van de staatskerk. Naast de Nederlandse Hervormde Kerk ontstaan er zelfstandige gereformeerde kerken. Laat duidelijk zijn dat het hier om principiële zaken gaat. In het geding zijn onder meer de binding aan de gereformeerde belijdenis en dan met name aan de Dordtse Leerregels. Juist hierin wordt volgens sommigen het credo van de Afscheiding zichtbaar.
Tegelijkertijd moeten we eerlijk zeggen: Wat is er in de beginperiode van de Afscheiding tussen de verschillende leiders van deze beweging beschamend veel getwist. Het gevolg is een reeks van scheuringen waardoor de nog jonge afscheidingsbeweging in verschillende kerken uiteenvalt.
Vaak wordt er in dit verband gesproken van „de crisis der jeugd.” Op zich is dat een rake typering. Het gaat bij deze twisten om een verschijnsel dat zich vooral in de beginfase van de geschiedenis van de afgescheiden kerken voordoet. Toch mogen we de uitdrukking ook weer niet al te vergoelijkend opvatten als zou het hier slechts gaan om wat jeugdige groeistuipen van voorbijgaande aard. Want ook al smelten in later jaren verschillende afgescheiden groeperingen weer samen, toch blijft de dreiging van nieuwe afsplitsingen in feite voortdurend voelbaar.
Bovendien heeft een vereniging van gescheiden kerken nogal eens tot gevolg dat groepen gemeenten niet met die vereniging meegaan. Zij zetten het oude kerkverband voort of vormen een kerkverband onder een nieuwe naam.
Vereniging
Ik noem een enkel voorbeeld. In 1869 komt een vereniging tot stand tussen de hoofdstroom van de Afgescheiden Kerken en de Gereformeerde Kerken onder het Kruis. Het nieuwe kerkverband noemt zich de Christelijke Gereformeerde Kerk. Een drietal kruiskerken gaat met deze vereniging niet mee en gaat als zelfstandig kerkverband verder.
Iets dergelijks gebeurt in 1892. De dolerende kerken die in 1886 onder leiding van Abraham Kuyper zijn ontstaan, gaan dan een fusie aan met de Christelijke Gereformeerde Kerk. De verenigde kerken noemen zich de Gereformeerde Kerken in Nederland. Een drietal gemeenten kan zich echter met deze gang van zaken niet verenigen en blijft als zelfstandige kerkengroep onder de naam Christelijk Gereformeerde Kerk voortbestaan.
Als laatste noemen we de vereniging van 1907. Dan verenigen de ledeboeriaanse gemeenten en de nog overgebleven kruisgemeenten zich met elkaar. Het nieuwe kerkverband noemt zich voortaan de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Ook nu blijft echter iemand aan de zijlijn staan: ds. L. Boone uit Sint Philipsland. Samen met een aantal ledeboeriaanse gemeenten gaat hij niet mee met de vereniging van 1907 en zo ontstaan de Oud-Gereformeerde Gemeenten.
Kleine oecumene
In onze tijd is het kerkelijk landschap, vergeleken met het begin van de vorige eeuw, nog verder versplinterd. Het aantal kerkverbanden dat zich tot de gereformeerde gezindte rekent, is zo langzamerhand fors boven de tien gestegen. Niettemin worden er ook allerlei pogingen ondernomen om te komen tot nauwer samenleven van de kerken of tot kerkelijke vereniging.
We denken natuurlijk eerst aan de vereniging van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk. Sinds 2004 gaan zij samen in de Protestantse Kerk in Nederland.
Maar ook bij deze vereniging gaan niet alle gemeenten en predikanten mee. Zo blijft een klein aantal gereformeerde kerken zelfstandig en vormt een nieuw kerkverband: de voortgezette Gereformeerde Kerken in Nederland. Een veel grotere groep uit de rechterflank van de Nederlandse Hervormde Kerk weigert mee te gaan met de vereniging en noemt zich de Hersteld Hervormde Kerk. De scheur die daardoor ontstaat met die hervormden die wel meegaan met de Protestantse Kerk trekt diepe, pijnlijke sporen.
Kanselruil
Zoals bekend zijn er ook allerlei contacten tussen wat kleinere kerken binnen de gereformeerde gezindte. Naast min of meer officieuze contacten binnen allerlei platforms, zoals het Contactorgaan Gereformeerde Gezindte, vindt er ook officieel overleg plaats tussen deputaatschappen van verschillende kerken. Vaak leidt dat niet of maar moeizaam tot vormen van kerkelijke samenwerking of kanselruil, laat staan tot eenwording.
Er zijn echter intensieve contacten gegroeid tussen de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, de Nederlands Gereformeerde Kerken en de Christelijke Gereformeerde Kerken. In enkele plaatselijke gemeenten zijn verregaande vormen van samenwerking tot stand gekomen. Feitelijk is men één geworden.
Aan de andere kant hebben de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Hersteld Hervormde Kerk ook overeenstemming bereikt tot kanselruil. Recent gingen christelijke gereformeerde predikanten voor het eerst met officiële toestemming voor in hersteld hervormde gemeenten en gebeurde het omgekeerde ook.
Nu is het op zichzelf genomen uiteraard verblijdend als kerken toenadering zoeken en ook wegen vinden om daaraan gestalte te geven. Toch wil ik in deze bijdrage bij deze ontwikkelingen ook een paar bezorgde kanttekeningen maken. Ik zal me daarbij vooral concentreren op de situatie binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK), de kerken waarvan ik het overgrote deel van mijn leven lid ben en waarmee ik me van harte verbonden weet. Het zijn namelijk juist deze kerken waarin de spanningen door de nu ontstane situatie kunnen toenemen. En dat geeft mij zorg.
Waarheen?
Laat ik allereerst met nadruk stellen dat ik blij ben met het feit dat er nauwere contacten komen tussen de Hersteld Hervormde Kerk en de Christelijke Gereformeerde Kerken. Ik heb in het eerstgenoemde kerkverband vele vrienden met wie ik mij geestelijk verbonden weet, zoals ik ook vrienden heb in de Gereformeerde Bond binnen de Protestantse Kerk in Nederland met wie ik mij één weet.
Maar ieder die geen vreemdeling is in kerkelijk Nederland weet dat slechts een deel van de predikanten uit de CGK zal overgaan tot kanselruil met hersteld hervormde collega’s. Juist deze christelijke gereformeerde predikanten zijn doorgaans niet gelukkig met de samenwerking van de CGK met de Nederlands Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en laten hun bezwaren ook horen.
Anderzijds worden ook lang niet alle predikanten uit de CGK uitgenodigd om voor te gaan in gemeenten die nauwe vormen van samenwerking hebben met de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en de Nederlands Gereformeerde Kerken. Wellicht zullen sommigen –als ze gevraagd zouden worden– dat ook weigeren. Het moge duidelijk zijn dat de contacten naar verschillende kanten op deze manier het eigen kerkverband onder zware druk kunnen zetten.
Ik wil mijn zorg daarover nog wat concreter maken door de volgende punten aan de orde te stellen. Het is bekend dat de CGK heel breed zijn. En hoewel er enkele samenbindende synoden hebben plaatsgehad, lijken de CGK op het grondvlak steeds verder uit elkaar te groeien. Als dat zo is, zullen samenwerkingsverbanden in verschillende richtingen die tendens alleen maar versterken. Scherp gezegd: er zijn nu samenwerkingsgemeenten binnen de CGK die de naam dragen van christelijke gereformeerde kerken vrijgemaakt. Komen er straks misschien ook gemeenten onder de naam hersteld hervormde christelijke gereformeerde kerk?
Ik bedoel dat niet badinerend of sarcastisch. Daarvoor is de zaak me te ernstig. Ik wil alleen het probleem helder maken. In het ergste geval –en dat verhoede God– zouden de CGK in drieën kunnen vallen: een deel zoekt vereniging in de ene richting, een gedeelte zoekt die in de andere richting en een deel zet de CGK voort.
Ingewikkeld
Er is nog een punt van zorg dat nauw met het voorgaande samenhangt. Door allerlei ontwikkelingen in de laatste tientallen jaren dreigen de CGK steeds meer in congregationalistisch vaarwater terecht te komen. Die tendens zien we trouwens niet alleen in de CGK maar vrijwel overal in de breedte van de gereformeerde gezindte.
Kort gezegd komt dat hierop neer: het kerkverband verliest steeds meer zijn betekenis en zijn samenbindende kracht. Afzonderlijke gemeenten varen hun eigen koers, voeren zelf liturgische veranderingen in en zoeken zelf uit welke vormen en verbanden van samenwerking zij aangaan. Zo wordt wat er van het kerkverband nog overblijft in het ergste geval tot een eilandenrijk waarin de eilandjes vaak door diep water van elkaar gescheiden zijn.
Daarom wil ik ervoor pleiten dat de CGK –en ook andere kerken– zich allereerst intern beraden op de vraag hoe zij gezamenlijk een weg moeten zoeken om aan de opdracht tot eenheid gestalte te geven. Dat is natuurlijk al vele jaren gebeurd. Ik heb genoeg CGK-synoden meegemaakt om dat te weten en ben ook jaren lid geweest van het deputaatschap voor de eenheid van gereformeerde belijders. Maar ik denk dat de ingewikkelde situatie van dit moment om duidelijke leiding en duidelijke lijnen vraagt, waarbij de eenheid van de eigen kerken zo min mogelijk onder spanning komt en de Bijbelse opdracht om de eenheid met anderen te zoeken, voluit tot zijn recht komt. De komende synodale vergaderingen hebben daarvoor veel wijsheid nodig en daarom ook veel gebed.
Geestelijke zaak
Voor sommigen klinkt dit wellicht rijkelijk idealistisch. Zo is het in elk geval niet bedoeld. Zoeken naar eenheid is namelijk vooral ook een geestelijke zaak. Het gaat er ten diepste om de Geest van de eenheid „in ons te laten werken” (Heidelbergse Catechismus zondag 38), zodat we ontdekken welke weg de Levensvorst met Zijn Kerk wil gaan in deze landen. Dat kan alleen in de weg van de verootmoediging, van schuldbelijdenis, ook over ons soms al te menselijke knip- en plakwerk in de kerkelijke eenheid.
Het gaat om het geestelijk zicht op het grote gebed van Christus om de eenheid van Zijn Kerk: „Opdat zij allen één zijn (…) opdat de wereld gelove…” (Joh. 17:21). Bovendien staat dit alles in het perspectief van de belijdenis: „Ik geloof één heilige algemene christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen, de vergeving van zonden.”