Aandacht voor leraren en christelijk onderwijs
In Pedagogische Studiën (2012, nr. 1) doen K. Struyen en andere onderzoekers van de Vrije Universiteit Brussel verslag van een onderzoek naar de redenen van gekwalificeerde leerkrachten in het basisonderwijs in Vlaanderen om na korte tijd het onderwijs vaarwel te zeggen. Waarom zijn afgestudeerde leraren niet (meer) bereid om in het onderwijs te werken? Het onderzoek werd uitgevoerd bij leerkrachten die vijf jaar na hun afstuderen niet (meer) in het onderwijs werkzaam zijn.
De belangrijkste reden om het onderwijs te verlaten blijkt het gebrek aan toekomstperspectief te zijn, zoals gebrek aan zekerheid van werk en salaris en beperkte doorgroeimogelijkheden. Concreet hebben deze argumenten te maken met moeilijkheden om een langdurend contract of een vaste benoeming te krijgen. Leerkrachten die vanaf het begin voltijds werk hadden, zijn minder geneigd om het onderwijs vaarwel te zeggen dan leraren die iemand tijdelijk moeten vervangen of slechts parttime aan de slag komen.
Een tweede doorslaggevende reden voor vertrek is het gebrek aan ondersteuning bij directie en/of collega’s. Het belang van begeleidingsprogramma’s voor beginnende leerkrachten wordt hiermee onderstreept. Wanneer deze begeleiding niet of onvoldoende wordt gegeven, kan dat leiden tot vroegtijdige uitstroom uit het onderwijs.
Een derde reden betreft de taakbelasting. Behalve lesgeven bevat het beroep van een leraar meer taken, die dienen te gebeuren boven op het wekelijkse lessenpakket. Voor veel beginners is dit te veel. Van hen wordt immers dezelfde inzet verwacht als van meer ervaren collega’s.
De laatste categorie van redenen is baantevredenheid en relaties met leerlingen. Hoe hoger de tevredenheid van de leerkrachten, des te sterker hun identificatie met en toewijding aan de organisatie. Ordeproblemen en teleurstellende studieresultaten van leerlingen spelen een bepalende rol in de ontevredenheid van leraren.
Vooral de eerste jaren na afstuderen zijn moeilijk. Daarom is het begrijpelijk dat hoe langer een leerkracht in het onderwijs werkzaam is, des te minder hij of zij geneigd is om het beroep te verlaten.
”Goede leraren (m) gezocht!” Dat is de slogan van het project ”Meer mans” van een aantal Gelderse pabo’s (Didactief, maart 2012). Veel mannelijke pabostudenten stoppen voordat ze een diploma behaald hebben. De opleiding sluit minder aan bij de beroepsopvatting en manier van leren van mannelijke studenten, waardoor het hun moeite kost om gemotiveerd te blijven. Het onderzoeksproject doet hier wat aan door te werken aan onderwijs op maat.
”Meer mans” past verschillende onderdelen van het curriculum van de pabo tegelijkertijd aan. Mannelijke stagiairs vragen een meer sturende en duidelijke manier van begeleiden. Zij vinden de kleuterstage vaker een struikelblok in de opleiding, omdat ze het gevoel hebben dat ze meer aan het zorgen zijn dan dat zij kinderen iets bijbrengen. Bij de voorbereiding op de kleuterstage wordt extra aandacht besteed aan het lerende onderbouwkind en de wijze waarop leraren daaraan bijdragen door hun (vak)didactisch handelen. Ook vinden mannelijke studenten de pabomanier van reflecteren lastiger dan vrouwelijke studenten. Ze ervaren weinig nut van reflectieverslagen.
Het koppelen van theorie en praktijk tijdens de opleiding wordt gezien als een belangrijke voorwaarde voor het leraarschap. Voor mannelijke studenten is de bruikbaarheid van de geboden theorie in de stage minder vanzelfsprekend dan voor vrouwelijke studenten. Daarom krijgt deze koppeling meer aandacht.
Gemiddeld is nu na vijf jaar studie 45 procent van de mannelijke studenten afgestudeerd, tegenover 70 procent van de vrouwelijke studenten. Men verwacht dat door aanpassingen van het curriculum het rendement gaat stijgen.
Bart Jan Spruyt stelt in DRS Magazine (maart 2012) dat het woord ”onderwijs” eigenlijk een zinledig begrip is geworden. We horen weinig over wat goed onderwijs precies is. Onderwijs is meer dan een goede organisatie en een bovenmatige productie. Het gaat echter in het huidige onderwijsdebat vooral om het ”hoe” en niet om het ”wat”. Tegenover de dreiging van een seculier-liberale dictatuur ligt de verleiding op de loer om net zo politiek en bestuurlijk te gaan redeneren. Alle energie gaat dan zitten in een debat over het hoe, over rechten en vrijheden en de juiste interpretatie daarvan, en in het streven om vooral te laten zien dat we die rechten alleszins verdienen, omdat we ons voorbeeldig houden aan alles wat het ministerie vraagt.
Er moet een christelijk ”wat” komen over onderwijs en vorming van ziel en karakter, over onze traditie en cultuur, over de vaardigheden in spreken, schrijven, argumenteren die nu nodig zijn, betoogt Spruyt. Vooral moet het gaan over het nederige hart dat het geloof niet verloochent omdat het de naam van Christus hoger heeft staan dan de eigen naam.
Een blijvende opdracht voor de leraar in het christelijke onderwijs!
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede. Reageren? focus@refdag.nl