Het Scholteraansch pastoorke
Wijlen ds. G. A. Zijderveld (Gereformeerde Gemeenten) was een vurig pleitbezorger voor zending en evangelisatie. Het verhaal gaat dat hij ooit van die hartstocht blijk gaf toen hij met ds. J. T. Doornenbal op stap was in de Verenigde Staten. Doornenbal moet hem toen een kroeg binnengeloodst hebben en hem een stoel hebben gewezen, met de opmerking: „Nu evangeliseren!” Tegen ds. Lucas Lindeboom (1845-1934) zou men dat niet tevergeefs hebben gezegd. Hij was evangelist zoals er schier na hem niet geweest is. Ook als oprichter van de Vereniging voor de christelijke verzorging van krankzinnigen (1884), waaruit Veldwijk in Ermelo voortkwam (1886), was hij dat. En toen hij prof. Lindeboom werd in Kampen (1882), bleef hij dat.
In 1866 werd hij predikant van de christelijk gereformeerde kerk in ’s-Hertogenbosch (let wel: vóór de vorming van de Christelijke Gereformeerde Kerken in 1892). Op roomse feestdagen ging hij met traktaten de straat op. En hij daagde de roomse geestelijkheid uit. Op de feestdag van de onfeilbaarverklaring van de paus in 1870 preekte hij over Handelingen 12:22, 23: „(…) en hij werd van de wormen gegeten en gaf de geest.” Maar toen de stad door cholera werd geteisterd, liep hij zij aan zij met de paters om noden te lenigen. Minzaam werd hij „het scholteriaansch pastoorke” genoemd. Men luisterde graag naar „dien lieven mijnheer” als hij in het ziekenhuis hardop bad voor de zieken. De pastoors gaven hun parochianen intussen de raad om Lindebooms traktaatjes te verbranden.
In Zaandam (1873-1883) bond hij de strijd aan met de zeventien moderne ofwel vrijzinnige predikanten in de regio. „Komt tot dien lieven Heiland; ach toehoorders komt”, was de grondtoon van zijn publieke optreden. De gemeente groeide tot 600 hoorders en 300 catechisanten. Zelfs prins Hendrik gaf voor nieuwbouw een renteloos voorschot.
Men zong in Zaandam op straat het spotliedje: „Lindeboom, Lindeboom, wat maak jij de fijnen vroom.” Hij kreeg het bij de burgerlijke overheid voor elkaar dat de kermiskramen op zondagavond pas om 19.00 uur open mochten. Door de gordijnen van de koekkramen konden men toen de koeken zien liggen, waarop de tekst stond: „O foei, wat toch een sinecuur, de kermis begint pas om zeven uur.” Lindeboom zorgde echter wel voor een Bijbeltent op het kermisterrein.
Ooit hield hij een twee uur durende toespraak voor 700 mensen, in een debat met de moderne ds. Kamp. Die kon slechts stamelen niet te kunnen spreken „als de heer L.”, omdat „voor den heer L. alles is uitgemaakt en voor mij alles nog wonderbaar is.” Hij debatteerde ook drie dagen achtereen tegen Domela Nieuwenhuis in Den Haag.
Ik stuitte op Lindeboom toen ik een kostelijke impressie van hem las over een bezoek dat koningin Wilhemina aan Arnemuiden bracht na een ramp op zee. Romantisch, lyrisch zelfs beschreef hij hoe het toeging: „(…) de hoofden worden ontbloot en ginds aan het eind van de straat verschijnt wandelend (…) rustig groetend met stillen ernst tusschen de rijen der doodstille visschermensen, de eerste vrouw van Nederland.”